ECLI:NL:RVS:2005:AT9270

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503890/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de invoer van afvalstoffen door Remondis GmbH

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van Remondis GmbH en Afvalverwerking Regio Nijmegen B.V. tegen een besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Bij besluit van 21 maart 2005 heeft de staatssecretaris bezwaar gemaakt tegen het voornemen van Remondis GmbH om 50.000.000 kg afvalstoffen vanuit Duitsland naar Nederland te brengen. De staatssecretaris betwistte dat de afvalstoffen op de juiste manier waren ingedeeld op het kennisgevingsformulier en stelde dat de afvalstoffen ten onrechte niet als verwijderingshandeling waren aangemerkt. Remondis GmbH en Afvalverwerking Regio Nijmegen B.V. hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzochten de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek op 23 juni 2005 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de staatssecretaris de voorgenomen overbrenging van de afvalstoffen niet alleen niet in strijd achtte met de Verordening, maar deze zelfs in het belang van het milieu vond. De Voorzitter overwoog dat de argumenten van de staatssecretaris onvoldoende waren onderbouwd en dat de belangen van de verzoeksters, die afhankelijk zijn van de invoer van afvalstoffen voor hun energieopwekking, zwaar wogen. De Voorzitter verwees naar een arrest van het Hof van 13 februari 2003, waarin werd uiteengezet onder welke omstandigheden afvalstoffen als nuttige toepassing kunnen worden aangemerkt.

Uiteindelijk besloot de Voorzitter om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Het besluit van de staatssecretaris werd geschorst en er werd een voorlopige voorziening getroffen die de schriftelijke instemming voor de uitvoer van de afvalstoffen voor de duur van de schorsing waarborgde. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeksters. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 juli 2005.

Uitspraak

200503890/1.
Datum uitspraak: 8 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht "Remondis GmbH" en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Afvalverwerking Regio Nijmegen B.V.", respectievelijk gevestigd te Oberhausen en Weurt,
verzoeksters,
en
de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2005, kenmerk DE1350/151139, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster "Remondis GmbH" om, met gebruikmaking van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en vanuit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), 50.000.000 kg afvalstoffen vanuit Duitsland in te voeren in Nederland.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2005, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juni 2005, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en G. van Gorkum, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie, en drs. S.A.N Geerling, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster "Remondis GmbH" heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 50.000.000 kg afvalstoffen over te brengen naar verzoekster "Afvalverwerking Regio Nijmegen B.V." (hierna: "ARN") in Nederland. De verwerkingswijze van deze afvalstoffen is op het kennisgevingsformulier met kenmerk DE1350/151139 aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing als bedoeld in R1 van bijlage IIB van de Richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG (hierna: de Richtlijn).
2.2.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de onderhavige overbrenging wegens een onjuiste indeling op het kennisgevingsformulier. Volgens verweerder is op het kennisgevingsformulier het doel van de overbrenging van de afvalstoffen ten onrechte niet aangemerkt als een handeling van verwijdering. Hiertoe heeft hij in het bestreden besluit gesteld dat de afvalstoffen worden verbrand in een installatie die specifiek is opgericht ter verwerking van afvalstoffen en dat verwerking in deze installatie niet leidt tot het vervangen van primaire grondstoffen.
2.2.1.    Verzoeksters bestrijden dat er sprake is van een verwijderingshandeling. Zij betogen dat er sprake is van nuttige toepassing als bedoeld in R1, hoofdgebruik als brandstof of andere wijze van energieopwekking, van bijlage IIB van de Richtlijn.
2.2.2.    Verweerder geeft in het bestreden besluit voornamelijk een uiteenzetting van de procedurele redenen waarom hij zijns inziens verplicht is bezwaar te maken tegen de onderhavige overbrenging. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hij de voorgenomen overbrenging van de afvalstoffen en de beoogde verwerking daarvan niet alleen materieel niet in strijd acht met de Verordening, maar deze zelfs in het belang van het milieu acht.
Voor de inhoudelijke argumenten waarom bij verzoekster "ARN" sprake is van een installatie die specifiek is opgericht ter verwerking van afvalstoffen en waarom dit criterium zijns inziens doorslaggevend is bij de beantwoording van de vraag betreffende het doel van de overbrenging, is verweerder verder ter zitting nog aangesloten bij het arrest van het Hof van 13 februari 2003 in de zaak C-458/00.
In dit arrest wordt een nadere uitwerking gegeven van de aanwijzingen die van belang zijn voor de beoordeling of sprake kan zijn van nuttige toepassing. Dit gebeurt in verband met de beoordeling van de vraag of een bepaalde stof nuttig kan worden toegepast als brandstof, dan wel wordt verwijderd door verbranding. Volgens het Hof zijn aanwijzingen dat sprake is van nuttige toepassing dat de betrokken handeling voornamelijk tot doel heeft het gebruik van afvalstoffen als wijze van energieopwekking mogelijk te maken, dat de omstandigheden waaronder deze handeling wordt verricht de conclusie moeten wettigen dat daadwerkelijk sprake is van energie-opwekking en dat het merendeel van de afvalstoffen moet worden verbrand bij de handeling en het merendeel van de vrijgekomen energie moet worden teruggewonnen en gebruikt.
Verzoekster "ARN" heeft naar voren gebracht dat zij als gevolg van het bestreden besluit een tekort aan brandstoffen voor de energie-opwekking zal hebben en dat energiewinning vanuit financieel oogpunt van essentieel belang is voor haar bedrijfsvoering. Uit de bij besluit van 16 december 2003 aan verzoekster "ARN" verleende oprichtingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer blijkt dat het merendeel van de vrijgekomen energie wordt teruggewonnen en gebruikt. Deze aspecten zijn, naar het oordeel van de Voorzitter, in het licht van het voornoemde arrest van het Hof, ten onrechte niet of onvoldoende betrokken bij de motivering van het bestreden besluit.
2.3.    Al het vorenstaande overziende, ziet de Voorzitter, gelet op de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 maart 2005, kenmerk DE1350/151139, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II.    treft de voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijk instemming te zijn verleend voor de uitvoer overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk DE1350/151139, dit voor de duur van de onder I uitgesproken schorsing;
III.    veroordeelt de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoeksters in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,63 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en drieënzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden aan verzoeksters onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden aan verzoeksters het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2005
154-492.