ECLI:NL:RVS:2005:AT9269

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501140/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake declaratiegeschil tussen notaris en Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

Op 22 september 2003 heeft de voorzitter van het bestuur van de ring Fryslân van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie een besluit genomen in een declaratiegeschil tussen een notaris en twee partijen. De voorzitter oordeelde dat de nota van de notaris van € 8925,00 voor advieskosten van Fiscaal Bureau voor het Notariaat Belastingadviseurs (FBN) niet terecht was vastgesteld en dat de partijen deze nota niet hoefden te betalen. De notaris, die in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, stelde dat de kosten wel degelijk betaald moesten worden.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de voorzitter van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in redelijkheid had kunnen besluiten dat de notaris geen toestemming had gekregen van de partijen voor het inschakelen van FBN. De notaris had niet aangetoond dat hij voorafgaand aan de inschakeling van FBN met de partijen had overlegd. De rechtbank oordeelde dat de notaris had moeten overleggen met de partijen voordat hij advies vroeg, en dat hij hen tijdig en duidelijk had moeten informeren over zijn voornemen om advies in te winnen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De voorzitter had terecht geoordeeld dat de notaris niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat de partijen de nota niet hoefden te betalen. De Raad van State wees erop dat, indien de notaris alsnog betaling wenste, hij zich tot de burgerlijke rechter moest wenden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juli 2005.

Uitspraak

200501140/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/90 BESLU van de rechtbank Leeuwarden van 19 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de voorzitter van het bestuur van de ring Fryslân van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
1.    Procesverloop
Op 22 september 2003 heeft de voorzitter van het bestuur van de ring Fryslân van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: de voorzitter) inzake een declaratiegeschil tussen [partij 1], wonend te [plaats], en [partij 2], wonend te [plaats] (hierna: [partijen]) en appellant, notaris te Gorredijk, onder meer besloten dat de nota van appellant van € 8925,00 inzake advieskosten van Fiscaal Bureau voor het Notariaat Belastingadviseurs (hierna: FBN) niet terecht is vastgesteld en dat [partijen] deze nota niet behoeven te betalen.
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft de voorzitter het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 maart 2005 hebben [partijen], die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
Bij brief van 31 maart 2005 heeft de voorzitter van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, de voorzitter in persoon en [partijen] in persoon zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    [partijen] hebben geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van de voorzitter van 22 september 2003 en evenmin beroep ingesteld tegen diens besluit van 6 januari 2004. Het oordeel van de rechtbank betreft dan ook terecht uitsluitend de nota van € 8925,00 inzake advieskosten van FBN. In verband hiermee moet het in de reactie van 23 maart 2005 aangevoerde betoog met betrekking tot de nota inzake de akte van schenking buiten beschouwing blijven.
2.2.    Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wet op het notarisambt is de notaris verplicht om op verzoek van de cliënt een rekening van zijn honorarium voor ambtelijke werkzaamheden en de overige aan de zaak verbonden kosten op te maken, waaruit duidelijk blijkt op welke wijze het in rekening gebrachte bedrag is berekend.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, van dit artikel, voorzover thans van belang, kan de meest gerede partij bij met redenen omkleed schriftelijk verzoek aan de voorzitter van het bestuur van de ring een beslissing vragen indien over de in het eerste lid bedoelde rekening geschil ontstaat.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Verordening beroeps- en gedragsregels, voorzover thans van belang, licht de notaris cliënten tijdig en duidelijk voor over de financiële consequenties van zijn inschakeling.
2.3.    De voorzitter heeft aan zijn bij besluit van 6 januari 2004 gehandhaafde oordeel dat de nota van € 8925,00 inzake advieskosten van FBN niet terecht is vastgesteld ten grondslag gelegd dat het weliswaar naar alle waarschijnlijkheid juist is dat door de deskundigheid van het door appellant ingeschakelde bureau de belastingaanslag aanzienlijk is gereduceerd en dat in ieder geval actie moest worden ondernomen, maar dat dit onverlet laat dat dergelijke belangrijke zaken niet eigenmachtig door de notaris behoren te worden afgehandeld, doch dat dit behoort te geschieden in nauw overleg met de cliënt. Nu appellant volgens [partijen] op eigen initiatief en zonder hun medeweten FBN heeft ingeschakeld, is het aan appellant te bewijzen dat hij wel degelijk toestemming van [partijen] had om FBN in te schakelen. Aangezien hij hierin niet is geslaagd, is de nota inzake het gevraagde advies niet terecht vastgesteld en behoeven [partijen] deze nota niet te betalen, aldus de voorzitter.
2.4.    Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de voorzitter in redelijkheid doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan het antwoord op de vraag of voor het inschakelen van FBN vooraf de toestemming is verkregen van [partijen], dan wel dat dit in voldoende mate met hen is besproken, zodat zij geacht kunnen worden ervan op de hoogte te zijn geweest. Eveneens juist is het oordeel van de rechtbank dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat appellant had moeten overleggen met [partijen] voordat hij FBN om advies vroeg. Dat niet FBN maar appellant het bedrag aan [partijen] heeft gedeclareerd en dat zij een bedrag van gelijke orde zouden dienen te betalen indien appellant zelf de door FBN uitgevoerde werkzaamheden had moeten verrichten, laat onverlet dat appellant [partijen], mede gelet op artikel 10, tweede lid, van de Verordening beroeps- en gedragsregels, tijdig en duidelijk diende in te lichten omtrent zijn voornemen advies in te winnen.
2.5.    Gelet op de gedingstukken heeft de rechtbank tenslotte terecht en op goede gronden overwogen dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het inschakelen van FBN vóóraf met [partijen] is besproken en dat door (één van) hen hiermee op enig moment is ingestemd.
2.6.    Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn stelling dat ook indien hij [partijen] niet tijdig over de inschakeling van FBN zou hebben geïnformeerd en diens toestemming terzake niet zou hebben ontvangen, de declaratie behoort te worden voldaan op basis van het gestelde in artikel 6:212 en artikel 6:198  van het Burgerlijk Wetboek, faalt. Voorzover appellant met een beroep op deze artikelen beoogt te bereiken dat [partijen] de nota alsnog betalen, dient hij zich te wenden tot de burgerlijke rechter.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Zwemstra
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
91-419.