2.4. De vreemdeling betoogt dat uitzetting naar de DRC in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Zij stelt dat zij bij een onderzoek van de "Direction Générale de Migration" (hierna: de DGM) na haar inreis in de DRC een reëel risico loopt op een behandeling, als bedoeld in die verdragsbepaling.
2.4.1. De minister heeft, onder verwijzing naar de ambtsberichten over de DRC van april 2002, juni 2003 en januari en juni 2004, gemotiveerd uiteengezet, dat en waarom uitzetting van de vreemdeling naar de DRC naar zijn oordeel niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Ten aanzien van door de vreemdeling ingebrachte informatie van de zijde van het Documentatie- en Informatiecentrum inzake de DRC (Docu Congo), het Autonoom Centrum en het ASKV/Steunpunt Vluchtelingen heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de daarin vermelde zaken onvoldoende zijn geconcretiseerd en met feiten onderbouwd om gerede twijfel te zaaien aan de juistheid van die ambtsberichten.
Volgens een telefoonnotitie van een gesprek tussen de Landsadvocaat en de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 augustus 2003, wordt een ieder die per charter naar de DRC terugkeert door de DGM ondervraagd. Een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst reist met elke chartervlucht naar Kinshasa, waarop uitgeprocedeerde asielzoekers aan boord zijn, mee. Nog nooit heeft een meereizende ambtenaar volgens die notitie gerapporteerd over problemen voor terugkerende uitgeprocedeerde asielzoekers. Voorzover bekend, kan een ieder na de ondervraging door de DGM naar huis gaan. Uitgeprocedeerde asielzoekers krijgen het adres en telefoonnummer van de Nederlandse ambassade in Kinshasa mee. Tot op heden heeft zich niemand bij de ambassade gemeld om te rapporteren over bij terugkeer ondervonden problemen, aldus de minister.
Volgens de minister vindt het vorenstaande steun in het ambtsbericht van juni 2004. Daarin is uiteengezet dat terugkerende asielzoekers die niet over een Congolees paspoort beschikken volgens de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) door de DGM plegen te worden meegenomen naar het hoofdbureau in Kinshasa, waar de immigratieformaliteiten worden afgehandeld. Gedurende deze afhandeling wordt de desbetreffende persoon niet gedetineerd en is hij vrij het gebouw te verlaten, zodra is vastgesteld dat hij de Congolese nationaliteit heeft, aldus de minister. Problemen kunnen ontstaan, wanneer iemand die nationaliteit niet heeft en op frauduleuze wijze een Congolees reisdocument heeft bemachtigd. Wanneer zo iemand afkomstig is uit Uganda of Rwanda, loopt hij risico willekeurig gedetineerd te worden. Onderdanen uit landen die de DRC goedgezind zijn, zoals Angola, worden naar de ambassade van hun land gebracht. Bij de Nederlandse, noch andere westerse ambassades in Kinshasa, zijn gevallen bekend van afgewezen Congolese asielzoekers die na hun terugkeer problemen met de autoriteiten hebben ondervonden. Uit onderzoeken door een lokale mensenrechtenorganisatie is evenmin van vervolging gebleken, aldus de minister.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 oktober 2001 in zaak no. 200103977/1; AB 2001, 359), kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voorzover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.4.3. De door de vreemdeling in beroep overgelegde stukken bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat de minister bij de beslissing op de aanvraag van de vreemdeling niet van de juistheid en volledigheid van de voormelde van de Minister van Buitenlandse Zaken afkomstige informatie heeft mogen uitgaan. Voorzover de vreemdeling naar de "Position paper on the return of rejected Asylum-seekers to the Democratic Republic of Congo" van de UNHCR van 3 maart 2003 verwijst, biedt, zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juni 2005 in zaak no. 200501236/1, ter voorlichting van partijen aangehecht), dit stuk geen concrete aanknopingspunten voor twijfel, als vorenbedoeld. De daarin vervatte informatie is grotendeels overgenomen in het ambtsbericht van juni 2004. Voorzover in afwijking van dit ambtsbericht is vermeld dat een vreemdeling met een politieke of militaire achtergrond mogelijk een risico loopt op detentie, wordt overwogen dat de vreemdeling niet heeft gesteld dat zij tot deze groep behoort.
De conclusie is dat in hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd geen grond is te vinden voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar de DRC een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.