200408806/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], alle wonend dan wel gevestigd te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Sluis, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 februari 2004, het bestemmingsplan "Buitengebied, 13e herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 september 2004, kenmerk 0409460/65/19, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 29 oktober 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, en [appellanten sub 2] bij brief van 10 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellanten sub 2]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2005, waar [een van de appellanten sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, gemachtigde, [een van de appellanten sub 2] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.E.C. Bordes, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de gemeenteraad J. Ocké, ambtenaar van de gemeente, en namens [derdebelanghebbende] mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, advocaat te Terneuzen, mr. O.A.G. Braat, gemachtigde, H. van Hoeve, gemachtigde, [directeur] en [directrice] gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Met het plan wordt beoogd een landschapscamping en een zeilvliegterrein mogelijk te maken op gronden aan [locatie 1] te [plaats].
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.3. Het beroep van [appellanten sub 1] is, gelet op het verhandelde ter zitting, gericht tegen de goedkeuring door verweerder van het plandeel met de bestemming "Beschermd natuurgebied (bN)" en de subbestemming "Landschapscamping (bNl)" dat ziet op de gronden die grenzen aan de gronden van appellanten.
Appellanten vrezen voor nadelige gevolgen voor de teelt van hun akkerbouwgewassen. Zij wijzen in dit verband op lichtontneming, grondwateronttrekking, overslag en insleping van onkruid en wildschade.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel met de bestemming "Beschermd natuurgebied (bN)" en de subbestemming "Landschapscamping (bNl)" in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Met de gemeenteraad is hij van mening dat natuur als onderdeel van de landschapscamping ter plaatse gewenst is uit het oogpunt van plattelandsvernieuwing. Verweerder stelt dat de aanleg van het natuurgebied geen ernstige schade voor de teelten van appellanten met zich brengt.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Aan de noordoostelijke helft van de gronden aan [locatie 1], grenzend aan het perceel van appellanten, is in het plan de bestemming "Beschermd natuurgebied (bN)" met de subbestemming "Landschapscamping (bNl)" toegekend. Ingevolge artikel 19, lid 1A, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden bij een landschapscamping. De gronden ter plaatse waren voorheen in gebruik als landbouwgrond.
2.5.2. Ter plaatse van het beoogde natuurgebied is direct grenzend aan het perceel van appellanten een strook grond van 9 meter breed ingezaaid met maïs. Ter zitting is van de zijde van de [derdebelanghebbende], de bereidheid uitgesproken om ter voorkoming van eventuele schade voor teelten van appellanten de nodige maatregelen te treffen.
2.5.3. Appellanten exploiteren aan [locatie 2] een akkerbouwbedrijf. Binnen het bedrijf wordt onder meer tarwe, gerst, vlas, suikerbiet en bloemzaad geteeld. Op de gronden die grenzen aan het plandeel met de bestemming "Beschermd natuurgebied (bN)" met de subbestemming "Landschapscamping (bNI)" telen zij, gescheiden door een 3 meter brede natuurlijke buffer van tarwe, graszaad van het ras Geronimo. Ter zitting hebben appellanten verklaard dat hun teelten voorheen geen hinder hebben ondervonden van het agrarische gebruik van de gronden aan [locatie 1].
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Het standpunt van verweerder dat het natuurgebied als onderdeel van een landschapscamping gewenst is uit het oogpunt van plattelandsvernieuwing in de driehoek landbouw-natuur-recreatie is niet onredelijk. Niet gebleken is dat ten gevolge van de omvorming van de gronden tot natuur de schade aan de teelten van appellanten zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de huidige situatie een natuurlijke bufferzone in ingericht en dat de [derdebelanghebbende], ter voorkoming van eventuele toekomstige schade aan teelten van appellanten bereid is de nodige maatregelen te treffen.
2.6.1. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Beschermd natuurgebied (bN)" en de subbestemming "Landschapscamping (bNI)" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.7. [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Landbouw (L)" en de subbestemming "Vliegterrein (Lvli)", omdat dit in de nabijheid van hun woning aan [locatie 3] zeilvliegactiviteiten mogelijk maakt.
Zij zijn van mening dat de veiligheid onvoldoende kan worden gewaarborgd. Appellanten vrezen verder voor een inbreuk op hun privacy.
2.8. Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Landbouw (L)" en de subbestemming "Vliegterrein (Lvli)" niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.
Met de gemeenteraad is verweerder van mening dat zeilvliegen een welkome aanvulling vormt op het huidige toeristisch-recreatieve product in de gemeente. Volgens hem zal de privacy van appellanten niet in grote mate worden aangetast. Verweerder meent dat de veiligheid van omwonenden van het zeilvliegterrein voldoende is gewaarborgd.
Vaststelling van de feiten
2.9. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1. Aan de westelijke gronden van het plangebied is de bestemming "Landbouw (L)" met de subbestemming "Vliegterrein (Lvli)" toegekend. Ingevolge artikel 16, lid 1B, van de planvoorschriften mogen deze gronden worden gebruikt voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven alsmede voor niet-gemotoriseerd zeilvliegen en schermvliegen.
Het desbetreffende terrein is reeds veertien jaar als zodanig in gebruik. Voor het vliegterrein is een milieuvergunning en een vergunning op basis van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen afgegeven.
In het terreinreglement, dat bindend is voor alle vliegers, staat onder meer dat niet boven de woning van appellanten gevlogen mag worden.
Het oordeel van de Afdeling
2.10. Het standpunt van verweerder dat het zeilvliegterrein ter plaatse gewenst is vanuit het perspectief van versterking van het toeristisch-recreatieve product is niet onredelijk. Niet gebleken is dat de afneming van de privacy zodanig zal zijn dat verweerder in redelijkheid hieraan niet heeft kunnen voorbijgaan. Voor het zeilvliegterrein gelden, mede gelet op hetgeen in punt 2.9.1. is vastgesteld, de nodige veiligheidseisen. Niet aannemelijk is geworden dat het zeilvliegterrein niet aan deze eisen kan voldoen.
Gelet op het voorgaande en gezien het verhandelde ter zitting heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het zeilvliegterrein geen ernstige bedreiging voor de veiligheid van appellanten vormt.
2.10.1. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Landbouw (L)" en de subbestemming "Vliegterrein (Lvli)" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005