200410012/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 8 april 2004 heeft de gemeenteraad van Oostflakkee, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 maart 2004, het bestemmingsplan "Oude-Tonge Dorp, 2e partiële herziening" vastgesteld.
Bij besluit van 2 november 2004, no. DRM/ARB/2004/4156A, heeft verweerder omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 december 2004, bij de Raad van State per fax ingekomen op 9 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 december 2004.
Verweerder heeft bij brief van 24 februari 2004 (bedoeld wordt 24 februari 2005) een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Haas-Rood, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Oostflakkee, vertegenwoordigd door F. ten Brinke, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 54 woningen op het Crispijnterrein gelegen aan de zuidzijde van Oude-Tonge. Het bestemmingsplan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Oude-Tonge Dorp", dat op deze plaats de bouw van 40 woningen mogelijk maakt.
Het standpunt van appellant
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Hij stelt hiertoe dat de in het plan gekozen ontsluitingsstructuur een aanzienlijke verkeerstoename langs zijn perceel aan de [locatie] tot gevolg heeft. Dit leidt volgens appellant tot verkeersonveilige situaties. In dit verband stelt appellant dat ook de toekomstige ontwikkelingen in het gebied, waardoor de huidige verkeersintensiteit aanzienlijk zou kunnen toenemen, een rol spelen. Appellant stelt in verband daarmee een alternatieve ontsluitingsroute in noordwestelijke richting voor. Verder betwist appellant de gegevens uit het verkeersonderzoek dat de gemeente heeft laten uitvoeren. Voorts heeft appellant ernstige twijfels bij de voorgenomen verkeersmaatregel ter plaatse van zijn perceel.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft het bestemmingsplan niet in strijd geacht met het recht of een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden vormt om aan de kwaliteit van het verkeersonderzoek te twijfelen. Volgens verweerder is het verkeersonderzoek beoordeeld door provinciale verkeersdeskundigen en voldoet het aan de daaraan te stellen eisen.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plan maakt de bouw van maximaal 54 woningen mogelijk op het Crispijnterrein. Dit terrein maakt onderdeel uit van een groter gebied, genaamd Suijssenwaerde, waarvoor voornemens bestaan te voorzien in totaal 435 (recreatie)woningen en 1000 m² commerciële ruimte.
2.5.2. Volgens de plantoelichting zal het plangebied via de Verbindingsdijk, het Handelsterrein, de Kaai, de Oostdijk en de Oudelandsedijk, worden ontsloten op de N498. Via deze route is vervolgens de N59 te bereiken. Volgens de plantoelichting levert het plan een extra verkeersintensiteit van circa 300 motorvoertuigen per etmaal op die zonder problemen door het reeds aanwezige wegenstelsel kan worden verwerkt. Hierbij wordt verwezen naar een verkeersonderzoek dat de gemeenteraad bij de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft laten verrichten.
2.5.3. Dit verkeersonderzoek naar de betekenis van het plan op de verkeersafwikkeling in het plangebied en de omgeving betreft het onderzoek "Onderzoek verkeersafwikkeling Suijssenwaerde" gedateerd 10 maart 2003, kenmerk OFK008/Adr/0135 (hierna te noemen: het verkeersonderzoek). In dit verkeersonderzoek wordt de te verwachten hoeveelheid verkeer van het gebied Suijssenwaerde beschreven, alsmede de herkomst van dit verkeer en de ontsluiting van het hele gebied Suijssenwaerde. Bij de bepaling van de verkeersintensiteit wordt in dit onderzoek uitgegaan van 5 motorvoertuigbewegingen per woning per dag. De huidige intensiteit op het wegvak Oostdijk-Oudelandsedijk bedraagt volgens het verkeersonderzoek 1400 motorvoertuigen. De breedte van zowel de Oostdijk als de Oudelandsedijk wordt in het verkeersonderzoek voldoende geacht om de verwachte verkeersintensiteit te kunnen verwerken. In het verkeersonderzoek staat beschreven welke verkeersmaatregelen nodig zijn om het verkeer in de door de gemeenteraad gewenste richting af te wikkelen.
2.5.4. Verweerder heeft voorts de notitie "Verkeerssituatie Oudelandsedijk", gedateerd 27 september 2004, kenmerk Ofk007/Tbg/, overgelegd. In deze notitie staat dat voor de afwikkeling van het gehele gebied Suijssenwaerde en andere door appellant genoemde toekomstige ontwikkelingen een verkeerscirculatieplan in voorbereiding is. Voorts staat hierin dat indien al dit verkeer zou worden geleid langs de [locatie] een verkeersmaatregel in de vorm van een wegversmalling zou kunnen worden getroffen ter hoogte van het perceel van appellant in verband met de vrees van appellant voor verkeersonveilige situaties.
2.5.5. Door appellant is een contra-expertise overgelegd. Dit betreft het onderzoek "Verkeersprognose Oudelandsedijk in Oude-Tonge" gedateerd 9 maart 2005, kenmerk GO/Be/AmB/V-0498. In het rapport worden behalve de ontwikkelingen in het gebied Suijssenwaerde ook de andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in Oude-Tonge meegenomen ter bepaling van de verkeersafwikkeling ter plaatse van de woning van appellant. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van 6 motorvoertuigbewegingen per woning per dag waarbij wordt verwezen naar een door adviesbureau voor Ruimtelijk Beleid, Ontwikkeling en Inrichting (hierna: RBOI) in 1997 uitgevoerd onderzoek naar de verkeersproductie van woonwijken.
2.5.6. Krachtens artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer, krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
2.5.7. Ter zitting heeft appellant gesteld dat geen bezwaar bestaat tegen de inhoud van het bestemmingsplan maar dat bezwaar bestaat tegen de wijze waarop het extra verkeer dat het plan oplevert wordt afgewikkeld.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Voorop staat dat in deze procedure alleen het besluit van verweerder over de goedkeuring van het bestemmingsplan ter toets voorligt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, kan worden vastgesteld dat het beroep van appellant niet ziet op de interne ontsluitingsstructuur van het plangebied maar op de wijze waarop de gemeenteraad voornemens is de verkeersstromen vanaf het verlaten van het plangebied richting de N498 en in andere richtingen af te wikkelen.
De wijze van afwikkeling van deze (doorgaande) verkeersstromen volgt echter als zodanig niet uit het bestemmingsplan. Weliswaar staan de voornemens van de gemeenteraad op dit punt beschreven in de plantoelichting, maar deze maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan en hieraan komt derhalve geen bindende betekenis toe. Evenmin maakt het bestemmingsplan de door appellant gewenste verkeersafwikkeling onmogelijk.
Blijkens de stukken, waaronder het verkeersonderzoek, en het verhandelde ter zitting, dient, om het verkeer in de door de gemeenteraad in de plantoelichting beschreven wijze af te kunnen wikkelen, een aantal verkeersbesluiten te worden genomen. Appellant kan tegen die besluiten rechtsmiddelen aanwenden. De gemeenteraad heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat ter voorbereiding van het nemen van mogelijke verkeersbesluiten momenteel een verkeerscirculatieplan voor het gehele gebied Suijssenwaerde wordt opgesteld. Voorzover appellant derhalve stelt dat het verkeer niet langs zijn woning mag worden geleid maar in noordwestelijke richting via de Molenweg en de Capelleweg, is dit bezwaar hier niet aan de orde. Evenmin is de inhoud van de beoogde verkeersmaatregel in de vorm van een wegversmalling ter hoogte van de woning van appellant hier aan de orde.
Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder het plan niet had kunnen goedkeuren, indien nu al vaststaat dat het extra verkeer dat de bouw van de 54 woningen met zich brengt niet op aanvaardbare wijze kan worden afgewikkeld. Gesteld noch gebleken is echter dat deze situatie zich voordoet.
2.6.1. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005