ECLI:NL:RVS:2005:AT9241

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409792/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Wooncomplex Leidijk door gemeenteraad Smallingerland

Op 11 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Smallingerland het bestemmingsplan "Wooncomplex Leidijk" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Fryslân op 12 oktober 2004. Een appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn bezwaren tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan uiteenzette. De zaak werd behandeld op 17 juni 2005, waar zowel de appellant als vertegenwoordigers van de verweerder en de gemeenteraad aanwezig waren.

De appellant betoogde dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het bebouwing tot twaalf meter hoog mogelijk maakt dicht bij zijn woning, wat zou leiden tot minder lichtinval, inbreuk op de privacy en verlies van uitzicht. Hij voegde hieraan toe dat het aantal parkeerplaatsen voor de huisartspraktijken niet in het plan was opgenomen en dat de voorschriften voor groenvoorzieningen onduidelijk waren. De verweerder, de gedeputeerde staten van Fryslân, oordeelde echter dat het plan niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de bezwaren van de appellant niet gegrond waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad een grote beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingen en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de goedkeuring van het plan onterecht was. De Afdeling concludeerde dat de vrees van de appellant voor een loopverbinding en de gevolgen van de bouwhoogte niet voldoende waren om het besluit te vernietigen. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en bevestigde de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gemeenteraad.

Uitspraak

200409792/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Smallingerland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 april 2004, het bestemmingsplan "Wooncomplex Leidijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 oktober 2004, kenmerk 575379, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 27 december 2004.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2005, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. D.D. Jansen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door W. Dijkstra, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt appellant
2.2.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Hij kan zich er niet mee verenigen dat het plan bebouwing tot twaalf meter hoog mogelijk maakt op korte afstand van zijn woning. Hij vreest minder lichtinval, inbreuk op de privacy en verlies aan uitzicht.
Daarnaast stelt appellant dat ten onrechte het overeengekomen aantal van vijftien parkeerplaatsen ten behoeve van drie huisartspraktijken niet in het plan is opgenomen.
Voorts acht appellant het planvoorschrift betreffende groenvoorzieningen te onbepaald en rechtsonzeker wat betreft de groene buffer tussen zijn woning en de voorziene nieuwbouw.
Tot slot wenst appellant dat in het plan juridisch wordt vastgelegd dat geen loopverbinding tussen de Middelwijk en de Uthof langs zijn huis is toegestaan.
Het bestreden besluit
2.3.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit goedgekeurd.
Hij heeft de toegestane bouwhoogte van twaalf meter aanvaardbaar geacht. Het aantal in het plan voorziene parkeerplaatsen voor de huisartspraktijken heeft hij voldoende geacht.
Wat betreft de groenvoorzieningen heeft hij gesteld dat de daarop betrekking hebbende planvoorschriften voldoende garanties geven dat de groenvoorzieningen tussen de woning van appellant en de voorziene nieuwbouw gehandhaafd zullen blijven.
De vrees voor een loopverbinding tussen de Middelwijk en de Uthof acht verweerder niet terecht.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het plan voorziet in de verwezenlijking van zorgwoningen, twee ruimten voor dienstverlening en bijbehorende parkeerplaatsen in de wijk De Wiken in Drachten. Aan de noordkant van het plangebied ligt een winkelcentrum, aan de zuid- en westkant de woonbuurt De Uthof en aan de oostkant een kerk.
Grenzend aan het plangebied, aan de Middelwijk, liggen twee huisartspraktijken en een tandartspraktijk.
2.4.2.    Het plan voorziet in een L-vormig gebouw met verschillende bouwhoogten. De hoogste toegestane bouwhoogte is 12 meter. De afstand van de woning van appellant tot de gronden waar bebouwing tot deze hoogte mogelijk wordt gemaakt bedraagt 22 meter.
2.4.3.    Ingevolge artikel 3, lid A2, onder 6, van de planvoorschriften wordt ter plaatse van de op de kaart gegeven aanwijzing "groenvoorzieningen" uitgegaan van het handhaven van de bestaande groenvoorzieningen. Op de plankaart zijn de gronden tussen de grens van het perceel van appellant en de gronden waar bebouwing tot een hoogte van 12 meter is toegestaan, als zodanig aangewezen.
De thans daar aanwezige groenvoorziening bestaat uit een bomencluster en een heg.
2.4.4.    Ingevolge artikel 3, lid A2, onder 4, van de planvoorschriften wordt ter plaatse van de op de kaart binnen de bestemming "Bijzondere woonvormen en dienstverlening" voorkomende aanwijzing "parkeerplaatsen" uitgegaan van het verwezenlijken van tenminste 12 parkeerplaatsen ten behoeve van de bestemming en 6 parkeerplaatsen ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Ingevolge artikel 4, lid A2, van de planvoorschriften wordt ter plaatse van de op de kaart binnen de bestemming "Verblijfsdoeleinden" voorkomende aanwijzingen "parkeerplaatsen" uitgegaan van het verwezenlijken van 9 parkeerplaatsen.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken van een weinig welwillende houding van het gemeentebestuur ten opzichte van niet onredelijke suggesties van appellant. Hoewel een dergelijke opstelling van het gemeentebestuur te betreuren valt, kan deze, gelet op het in overweging 2.1 opgenomen toetsingskader, op zichzelf geen grond vormen voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.5.1.    Gezien het feit dat het plangebied in een stedelijke omgeving ligt, heeft verweerder in redelijkheid voorop kunnen stellen dat enige beperkingen voor bewoners tot de normale risico's van het wonen ter plaatse behoren. Gelet hierop en mede gezien de afstand van de woning van appellant tot de in het plan voorziene bebouwing met een toegestane hoogte van 12 meter, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het woongenot van appellant niet in ernstige mate zal worden aangetast. Daarbij is mede van belang dat het plan voorziet in afschermende groenvoorzieningen tussen de woning en de voorziene bebouwing.
Verweerder heeft er wat betreft het verlies aan uitzicht op kunnen wijzen dat in het algemeen geen blijvend recht op uitzicht bestaat. Hij heeft het verlies aan uitzicht in dit geval niet zodanig ernstig behoeven te achten dat hieraan bij de afweging van belangen een zwaar gewicht had moeten worden toegekend.
In aanmerking nemend dat de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingen en voorschriften voor gronden, brengt het feit dat de bebouwing mogelijk ook op andere, door appellant geprefereerde wijze zou kunnen worden verwezenlijkt, niet met zich dat verweerder niet heeft kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad voor de in het plan voorziene bouwmogelijkheid.
2.5.2.    Ter zitting is door de gemeenteraad verklaard dat de in artikel 3, lid A2, onder 4, van de planvoorschriften bedoelde 6 parkeerplaatsen uitsluitend ter beschikking zullen staan van de tandartspraktijk en huisartspraktijken. Daarnaast heeft de gemeenteraad verklaard dat langs de Uthof 9 parkeerplaatsen zullen worden gereserveerd ten behoeve van de praktijken en dat hier borden zullen worden geplaatst om dit aan te duiden. Het plan voorziet derhalve in 15 parkeerplaatsen voor de artspraktijken.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder er niet van mocht uitgaan dat dit beschikbare aantal parkeerplaatsen voldoende is voor de praktijken.
2.5.3.    Gelet op artikel 3, lid A2, onder 6, van de planvoorschriften en de bevestiging ter zitting van de gemeenteraad dat de bomencluster naast het perceel van appellant grotendeels gehandhaafd zal blijven, heeft verweerder geen aanleiding behoeven te zien voor het oordeel dat onvoldoende is gegarandeerd dat de groene afscheiding tussen de woning van appellant en de voorziene bebouwing behouden zal blijven.
2.5.4.    Ter zitting is door de gemeenteraad verklaard dat het binnenterrein aan de zijde van de Middelwijk zal worden afgesloten.
Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de vrees van appellant voor een loop- of fietsverbinding tussen de Uthof en de Middelwijk over het terrein niet terecht is.
2.6.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005.
176-448.