ECLI:NL:RVS:2005:AT9239

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407037/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake hogere geluidgrenswaarden voor woningen nabij spoorweg

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 7 november 2003 hogere waarden voor de geluidbelasting vanwege een spoorweg heeft vastgesteld voor woningen aan de Krimweg in Oostvoorne. Dit besluit werd genomen naar aanleiding van een verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. Het college van gedeputeerde staten verklaarde het bezwaar van de gemeente tegen dit besluit op 8 juli 2004 niet-ontvankelijk. De gemeente stelde dat zij een rechtstreeks belang had bij het besluit, omdat volksgezondheid en milieu aan haar zorg zijn toevertrouwd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 mei 2005 behandeld. De gemeente werd vertegenwoordigd door M.J.J. Westerhout, terwijl de provincie werd vertegenwoordigd door mr. A. den Breejen. NS Railinfrabeheer B.V. was ook aanwezig, vertegenwoordigd door E. Talacua en J.J. van Willigenburg. De Afdeling overwoog dat de gemeente niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen specifieke belangen zijn die aan de gemeente zijn toevertrouwd met betrekking tot het vastgestelde besluit. De Afdeling concludeerde dat de gemeente terecht niet-ontvankelijk was verklaard in haar bezwaren en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2005. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

200407037/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2003, kenmerk DGWM/2003/14798A, heeft verweerder op het op 29 juli 2003 bij hem ingekomen verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. hogere waarden voor de geluidbelasting vanwege een spoorweg als bedoeld in artikel 83, tweede en vijfde lid, en artikel 106d, tweede lid, van de Wet geluidhinder vastgesteld voor bestaande woningen aan de Krimweg 2, 4, 6 en 12 te Oostvoorne.
Bij besluit van 8 juli 2004, kenmerk DGWM/DMB/04/5263, verzonden op 13 juli 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 september 2004.
Bij brief van 26 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door M.J.J. Westerhout, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. den Breejen, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Tevens is NS Railinfrabeheer B.V. vertegenwoordigd door E. Talacua en J.J. van Willigenburg, gemachtigden, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant stelt dat volksgezondheid en milieu belangen zijn die aan zijn zorg als gemeentebestuur zijn toevertrouwd. Hij stelt dat dit betekent dat hij een rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit en dat zijn bezwaarschrift derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.1.1.    Verweerder stelt dat de vraag of er sprake is van aan een gemeente toevertrouwd belang moet worden beoordeeld aan de hand van taken die aan het bestuursorgaan in kwestie zijn opgedragen. Dat de gemeente belangrijke taken op het gebied van volksgezondheid en milieu uitvoert, betekent volgens verweerder niet dat de algemene zorg hiervoor specifiek bij de gemeentelijke overheid zou berusten. Dat de gemeenteraad in het kader van artikel 13 van het Besluit geluidhinder spoorwegen bepaalde bevoegdheden heeft, betekent volgens verweerder evenmin dat de gemeente een bijzonder belang heeft bij het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden.
2.1.2.    Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit betrokken is.
Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, van deze wet, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, beroep worden ingesteld door een belanghebbende.
In artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend om tegen een besluit bij een administratieve rechter beroep in te stellen, eerst tegen dat besluit bezwaar moet maken.
2.1.3.    De Afdeling constateert dat het bestreden besluit een besluit is als bedoeld in artikel 20.13 van de Wet milieubeheer. Beroep, en daarmee ook het bezwaar, staan derhalve slechts open voor belanghebbenden. Appellant heeft een bezwaarschrift ingediend.
Er valt echter geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat bij het primaire besluit van verweerder belangen zijn betrokken die aan burgemeester en wethouders ingevolge de Wet geluidhinder zijn toevertrouwd. Dat aan het gemeentebestuur in algemene zin taken op het terrein van volksgezondheid en milieu toekomen, is onvoldoende om te kunnen spreken van de "hen toevertrouwde belangen" in de zin van het tweede lid van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor zover appellant ter zake heeft gewezen op artikel 13 van het Besluit geluidhinder spoorwegen, waarin is bepaald dat met betrekking tot de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van woningen maatregelen moeten worden getroffen om te bevorderen dat de geluidbelasting, vanwege de spoorweg, binnen de woningen bij gesloten ramen 37 dB(A) niet te boven zal gaan, overweegt de Afdeling dat, daargelaten of het gaat om belangen als thans in het geding, bedoelde maatregelen door de gemeenteraad moeten worden getroffen en niet door burgemeester en wethouders.
Gelet op het vorenstaande kan appellant met betrekking tot het primaire besluit tot vaststelling van de hogere geluidgrenswaarden niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft appellant derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren. Het beroep is ongegrond.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Klap
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
315.