ECLI:NL:RVS:2005:AT8755

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503108/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Vlasblom
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake stillegging bouw woning te Boxtel

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 juli 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 maart 2005. De rechtbank had het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en de stillegging van de bouw van een woning op een perceel te Boxtel ongedaan gemaakt. De stillegging was opgelegd op 1 augustus 2003 op basis van artikel 100, derde lid, van de Woningwet, in samenhang met de gemeentelijke bouwverordening. De verzoeker had een dwangsom van € 100.000,00 opgelegd aan de wederpartij om te voorkomen dat de bouwactiviteiten zouden worden voortgezet.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 22 juni 2005 de zaak behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, en de wederpartij, bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa, waren aanwezig. De Voorzitter overwoog dat de vraag of de bouw van de woning in overeenstemming is met de eerder verleende bouwvergunning niet in deze procedure beantwoord kon worden, maar in de bodemprocedure aan de orde moet komen. De verzoeker had er belang bij dat de bouw niet werd hervat, om te voorkomen dat de woning gerealiseerd zou zijn voordat het hoger beroep was behandeld. De wederpartij had niet aangetoond dat hij een dringend belang had bij de bouw, waardoor de Voorzitter besloot tot het treffen van een voorlopige voorziening.

De beslissing hield in dat de werking van de uitspraak van de rechtbank werd geschorst en dat het griffierecht aan de verzoeker werd terugbetaald. Deze uitspraak is openbaar gedaan op 1 juli 2005.

Uitspraak

200503108/4.
Datum uitspraak: 1 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/862 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 maart 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
verzoeker.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2003 heeft verzoeker op de voet van artikel 100, derde lid, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 11.1 van de gemeentelijke bouwverordening, de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] stilgelegd en voorts aan [wederpartij] een dwangsom opgelegd van € 100.000,00 om te voorkomen dat ondanks deze stillegging de bouwactiviteiten worden voortgezet.
Bij besluit van 5 maart 2004 heeft verzoeker het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2005, verzonden op 14 maart 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van verzoeker van 1 augustus 2003 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 6 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2005, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juni 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa, gemachtigde, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoeker heeft bij besluit van 23 februari 1981 aan de toenmalige eigenaar van het perceel [locatie] bouwvergunning verleend voor de bouw van agrarische bedrijfsruimten met dienstwoning op dit perceel. Vervolgens is alleen een varkensstal gerealiseerd. Nadien is het perceel gesplitst. Thans is [partij] eigenaar van het deel waarop de varkensstal is gelegen. [wederpartij] is eigenaar van het andere, grotere deel van het perceel en heeft hier naar eigen stellen een kwekerijbedrijf gevestigd. Hij is in 2003 begonnen met de bouw van een woning op dit perceelsgedeelte. Bij het primaire besluit van 1 augustus 2003 heeft verzoeker de bouwwerkzaamheden stilgelegd. De op 23 februari 1981 verleende bouwvergunning is op 12 januari 2004, gedeeltelijk, namelijk voor zover deze de bouw van een dienstwoning betreft, op naam van [wederpartij] gesteld.
2.2.    Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de bouw van de woning door [wederpartij] in overeenstemming is met de eerder verleende bouwvergunning en derhalve over de vraag of verzoeker bevoegd was om tot de stillegging van de bouwwerkzaamheden over te gaan. Volgens verzoeker is dit laatste het geval, omdat volgens hem de woning niet zal worden gebruikt voor het doel waarvoor de bouwvergunning indertijd is verleend.
2.3.    De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van deze vraag. Dit dient te geschieden in de bodemprocedure.
2.4.    Verzoeker heeft er groot belang bij dat hangende het hoger beroep de bouw van de woning niet wordt hervat. Aldus wordt voorkomen dat bij een eventuele gegrondverklaring van het door hem ingestelde hoger beroep de woning inmiddels gerealiseerd is. Anderzijds heeft [wederpartij] niet aangetoond dat hij, bijvoorbeeld in verband met de bedrijfsvoering op het perceel, een zodanig dringend belang heeft bij de bouw van de woning, dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat niet op voorhand buiten twijfel is dat het standpunt van verzoeker onjuist is en dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven, bestaat aanleiding voor het treffen van na te melden voorlopige voorziening.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de werking van de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 maart 2005, AWB 04/862;
II.    bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht  (€ 414,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Boer
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2005
201.