ECLI:NL:RVS:2005:AT8443

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410259/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring door gemeenteraad van Gilze en Rijen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Gilze en Rijen, vastgesteld op 13 juli 2004. Het bestemmingsplan betreft een perceel dat is bestemd voor een niet-agrarisch bedrijf. De gemeenteraad had op 29 juni 2004 een voorstel van het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, heeft op 12 oktober 2004 goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan, wat leidde tot beroep door appellante. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 mei 2005 behandeld. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan bepaalde bestemmingen in het plan, met name de uitbreiding van de logistieke buitenruimte. Verweerder heeft de goedkeuring onthouden omdat de uitbreiding in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening en het streekplan. De Afdeling oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een uitbreiding van 15 meter in plaats van de gevraagde 42 meter voldoende zou zijn. De Afdeling vernietigt het besluit van verweerder en verklaart het beroep gegrond.

Uitspraak

200410259/1.
Datum uitspraak: 29 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Gilze en Rijen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 juni 2004, vastgesteld het bestemmingsplan "[locatie]".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 oktober 2004, no. 1019564, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2005, waar appellante in de persoon van [gemachtigde] en vertegenwoordigd door drs. N.J.J.M. van Hooijdonk, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.M.M. van de Groes, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt appellante
2.2.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" en de bestemming "Afschermend groen" wat betreft het westelijke deel van haar perceel aan de [locatie].
2.2.1.    Appellante stelt vanuit bedrijfsmatig oogpunt behoefte te hebben aan de in het plan opgenomen uitbreiding van de logistieke buitenruimte op haar perceel door toekenning van de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf". Zij vindt de door verweerder goedgekeurde uitbreiding onvoldoende.
2.2.2.    Appellante voert aan dat verweerder ten onrechte heeft getoetst aan het zogenoemde GHS-beleid. Verweerder heeft daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met de verplaatsing van de groensingel aan de westelijke zijde van haar perceel, nadat zij daarvoor toestemming had gekregen van de gemeente. Deze verplaatsing impliceert volgens appellante uitbreiding van haar bedrijfsperceel waarmee de bestaande situatie geldend recht is geworden. Met de verplaatsing van de groensingel is geen afbreuk gedaan aan de natuurkwaliteit voor de struweelvogels.
Het standpunt van verweerder
2.3.    Verweerder heeft aan het plandeel goedkeuring onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. De uitbreiding van het bedrijfsperceel gaat volgens verweerder ten koste van gronden welke in het streekplan zijn aangeduid als Groene Hoofdstructuur-landbouw (hierna: GHS-landbouw), subzone leefgebied struweelvogels. Het feit dat de groensingel reeds is verplaatst na de gemeentelijke toestemming, kan volgens verweerder geen afbreuk doen aan het beleid. Van een onomkeerbare situatie is volgens verweerder evenmin sprake. Aan de voorwaarden waaronder desondanks uitbreiding op deze gronden is toegestaan, is niet voldaan. Volgens verweerder heeft appellante de maatvoering van de beoogde uitbreiding niet onderbouwd en uitbreidingsmogelijkheden elders op het perceel niet in beeld gebracht. Verweerder acht vanuit economisch en verkeerstechnisch oogpunt een beperkte uitbreiding tot 15 m van de logistieke buitenruimte voldoende, hetgeen erop neerkomt dat de groensingel tevens met 15 meter verschoven dient te worden.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het bestemmingsplan betreft het perceel aan de [locatie] dat is gelegen in het buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen. Op de gronden met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" bevinden zich het metaalconstructiebedrijf van appellante, de bedrijfswoning en het kantoor. De gronden met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" zijn bijna geheel omringd door gronden met de bestemming "Afschermend groen".
2.4.2.    Het plan voorziet in een uitbreiding van de bebouwing van het metaalconstructiebedrijf met 800 m². Deze uitbreiding heeft verweerder goedgekeurd.
Het plan voorziet daarnaast in een uitbreiding van het bedrijfsperceel ten behoeve van een uitbreiding van de buitenruimte met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" met ongeveer 42 meter in westelijke richting over bijna de gehele breedte van het perceel.
2.4.3.    Volgens de kaart behorend bij het streekplan "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan) ligt het plangebied in het gebied met de aanduiding GHS-landbouw. Het plandeel en de omgeving van het plangebied zijn aangeduid met subzone leefgebied struweelvogels. Uitbreiding van bedrijventerreinen binnen de GHS-landbouw is slechts toegestaan op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen. Daarnaast moeten alternatieve locaties of oplossingen ontbreken en moet de schade worden gecompenseerd.
2.4.4.    Blijkens een brief van 1 mei 2003 van het college van burgemeester en wethouders heeft hij op 26 november 2002 besloten  goedkeuring te verlenen aan de verplaatsing van de groensingel op het perceel van appellante. De groensingel is verplaatst. De plaats van de groensingel komt overeen met de ligging als aangegeven op de plankaart. Ter zitting is gebleken dat de groensingel is verplaatst in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" zonder dat daarvoor een aanlegvergunning was vereist.
2.4.5.    De Provinciale Planologische Commissie Noord-Brabant (hierna: de PPC) neemt in haar advies van 15 maart 2004 het standpunt in dat zonder een verplaatsing van een gedeelte van de groensingel buiten de feitelijke bedrijfsbestemming, een uitbreiding van het bebouwingspercentage weinig zinvol is en beoordeelt het plan positief.
Met de verplaatsing van de groensingel wordt uitbreiding van de buitenruimte feitelijk mogelijk.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Het provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan, coördineert de verschillende bovengemeentelijke belangen en geeft in hoofdlijnen de toekomstige ontwikkeling van het in dat plan begrepen gebied aan. Het is aldus het kader voor de provinciale ruimtelijke ordening en vervult een rol als toetsingskader voor het college van gedeputeerde staten bij zijn besluit over de goedkeuring van bestemmingsplannen.
Een bestemmingsplan dat niet overeenstemt met het streekplan is evenwel, mede gelet op het verschil in schaalniveau, niet zonder meer in strijd met een goede ruimtelijke ordening. In een concreet geval kan onverkorte toepassing van het provinciale beleid, gelet op de bijzondere omstandigheden, voor een of meer belanghebbenden immers onevenredig nadelig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
2.5.1.    Het betoog van appellante dat aan het streekplanbeleid geen betekenis meer toekomt en buiten toepassing zou moeten blijven, omdat de waarden die het beleid beoogt te beschermen ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de buitenruimte door de verplaatsing van de groensingel niet meer bestaan, faalt nu deze niet door feiten wordt gestaafd. Het beleid voorziet bovendien in gewenste ontwikkelingen. Het is dan ook niet onredelijk dat verweerder aan dit beleid heeft vastgehouden. Er bestaan in hetgeen is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de uitbreiding van de buitenruimte in strijd is met het streekplanbeleid.
2.5.2.    Verweerder is, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden aan de gestelde toezegging van het college van burgemeester en wethouders. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerder door toedoen van het bestuurorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, te zeer kan worden ingeperkt. De omstandigheid dat een college van burgemeester en wethouders en een gemeenteraad medewerking verlenen aan een planologische ontwikkeling kan op zichzelf niet ertoe leiden dat verweerder gehouden is af te wijken van het provinciale beleid waarbij de verschillende bovengemeentelijke belangen worden gecoördineerd.
De enkele verplaatsing van de groensingel is niet zo zwaarwegend dat deze als een zeer bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt.
2.5.3.    Verweerder heeft een uitbreiding van de buitenruimte met 15 meter in plaats van de in het plan voorziene 42 meter voldoende geacht. Waarom hij 15 meter voldoende acht, heeft verweerder echter niet onderbouwd. Dit klemt te meer nu de PPC heeft geadviseerd in te stemmen met de in het plan voorziene uitbreiding van de buitenruimte. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering. Nu verweerder zijn beoordeling van de plaats van de houtsingel heeft verbonden aan zijn beoordeling van de uitbreiding van de buitenruimte, berust het bestreden besluit ten aanzien van de groensingel evenmin op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plan wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Proceskostenveroordeling
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 12 oktober 2004, no. 1019564, voorzover hierbij goedkeuring is onthouden aan het plan;
III.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderdendrieënzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005
270-482.