ECLI:NL:RVS:2005:AT8422

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408777/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en vrijstelling voor loods in Alphen-Chaam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die op 15 september 2004 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam had vernietigd. Het college had op 11 augustus 2003 een bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het vergroten en renoveren van een loods op een perceel in Alphen-Chaam. De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar van de wederpartij ongegrond had verklaard, maar dit werd door de rechtbank als onterecht beoordeeld. De appellant, die de bouwvergunning had aangevraagd, ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 29 juni 2005 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de loods als een vrijstaand bijgebouw had aangemerkt. De Raad concludeerde dat de loods, gezien de afmetingen en de functie, als hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de planvoorschriften voor bijgebouwen niet van toepassing zijn. De Raad bevestigde dat het bouwplan voldeed aan de bestemmingsplanvoorschriften, omdat het bebouwingspercentage niet werd overschreden en de bebouwing op de juiste afstand van de voorgevelrooilijn lag.

Daarnaast werd het betoog van de appellant dat de bestaande loods al dienst deed als opslagloods voor bouwmaterialen, verworpen. De Raad oordeelde dat het overgangsrecht niet van toepassing was, omdat het hier ging om een aanvraag voor een bouwvergunning. De Raad bevestigde dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar het beoogde gebruik van de loods, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Uiteindelijk verklaarde de Raad het hoger beroep gegrond, bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden.

Uitspraak

200408777/1.
Datum uitspraak: 29 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 september 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [plaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: het college) aan appellant bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het vergroten en renoveren van de loods op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 november 2003 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 6 november 2003, het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2004, verzonden op 16 september 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 december 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 10 januari 2005 heeft [wederpartij] een nader stuk ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W. Krijger, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.L. van der Molen, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [wederpartij], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Chaam" rust op het perceel de bestemming "Dorpslint" met nadere aanduiding "Bd" (bedrijf dienstverlenend en/of ambachtelijk). Op het perceel bevindt zich een woning en een loods. Het bouwplan voorziet in het vergroten en renoveren van de loods.
2.2.    In artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften is bepaald dat  onder hoofdgebouw moet worden verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
In artikel 1, onder 16, van de planvoorschriften is bepaald dat onder een vrijstaand bijgebouw moet worden verstaan: een van de woning (en haar aangebouwde bijgebouwen) vrijstaand bijgebouw, dat niet direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een carport, garage, berging of hobbyruimte en dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
In artikel 1, onder 26, van de planvoorschriften is bepaald dat onder dienstverlening moet worden verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van zakelijke en publieksverzorgende diensten.
In artikel 1, onder 27, van de planvoorschriften is bepaald dat onder ambachtelijke bedrijven moet worden verstaan: het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.
In artikel 1, onder 28, van de planvoorschriften is bepaald dat onder (publieks) verzorgend ambacht moet worden verstaan: dienstverlenende en/of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op de verzorging van de consument, zoals een kapper of hakkenbar welke, gelet op het publiekstrekkende karakter daarvan, thuis hoort in of direct aansluitend bij een winkelgebied.
In artikel 1, onder 30, van de planvoorschriften is bepaald dat onder bedrijfsgebouw moet worden verstaan: een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit.
Ingevolge artikel 10.5, aanhef en onder g, voorzover thans van belang, geldt als randvoorwaarde voor het beheer van het buitengebied dat de bedrijfsactiviteiten buiten het bedrijvengebied zijn gebonden aan een vrijstelling en in ieder geval moeten behoren tot de categorieën 1 of 2 van de bijgevoegde Bedrijvenlijst.
Ingevolge artikel 12.1, aanhef en onder a en f, zijn de op de plankaart als Dorpslint aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden en plaatselijk gebonden verzorgende en/of ambachtelijke bedrijven, voorzover aangeduid als "bedrijven" (B).
Ingevolge artikel 12.3.1, aanhef en onder i en j, gelden voor hoofdgebouwen de volgende bepalingen: bedrijfsbebouwing, geen winkels zijnde, moeten op tenminste 15 meter uit de voorgevelrooilijn liggen en het bebouwingspercentage mag ten hoogste 50% van het bouwperceel bedragen.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte de loods heeft aangemerkt als een vrijstaand bijgebouw.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de loods niet kan worden aangemerkt als een bijgebouw, nu deze zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht niet onderschikt is aan de woning die zich eveneens op het perceel bevindt. Ten behoeve van de functie woondoeleinden moet de woning als hoofdgebouw worden aangemerkt en ten behoeve van de functie verzorgende en/of ambachtelijke bedrijven moet de bestaande loods als hoofdgebouw worden aangemerkt. De planvoorschriften die betrekking hebben op bijgebouwen zijn derhalve niet van toepassing op de loods. Het bepaalde in artikel 12.1, aanhef en onder a en f, van de planvoorschriften gelezen in samenhang met artikel 12.3.1 van de planvoorschriften staat er niet aan in de weg dat op het perceel twee hoofdgebouwen aanwezig zijn. Nu voorts het bebouwingspercentage van maximaal 50% niet wordt overschreden en de bebouwing op tenminste 15 meter uit de voorgevelrooilijn ligt, voldoet het bouwplan aan het bepaalde in artikel 12.3.1, aanhef en onder i en j, van de planvoorschriften.
2.4.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de bestaande loods reeds op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan dienst deed als opslagloods voor bouwmaterialen en overige onderdelen van het timmerbedrijf en dat dit gebruik in het deel van de loods dat zal worden bijgebouwd zou mogen worden voortgezet.
2.4.1.    Dit betoog faalt. Het overgangsrecht met betrekking tot gebruik is niet van toepassing, reeds omdat het hier gaat om een aanvraag om een bouwvergunning voor het vergroten van de loods. Daarnaast is het volgende van belang. Volgens vaste jurisprudentie - bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 november 1996 inzake nr. H01.96.0154, gepubliceerd in JB 1997/7, Rawb 1997, 54 en de Gemeentestem 7049, nr 9. - moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet.
Het bouwplan voorziet in een forse uitbreiding van de bestaande loods. Derhalve zal dienen te worden beoordeeld of de activiteiten die daar zullen worden ontplooid in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan. In het uittreksel van het handelsregister is een uitgebreide omschrijving gegeven van de activiteiten die door appellant in de bestaande loods worden ontplooid. Behalve het aannemen van timmer- en metselwerk zijn de omschreven activiteiten niet onder een ambachtelijk bedrijf te scharen. Niet duidelijk is welke van deze activiteiten zullen worden ontplooid in het deel van de loods dat zal worden bijgebouwd. In dit verband moet worden vastgesteld dat het perceel is gelegen buiten het bedrijvengebied, zodat voor de bedrijfsactiviteiten op het perceel vrijstelling als bedoeld in artikel 10.5, aanhef en onder g, van de planvoorschriften is vereist. Het is niet duidelijk of een zodanige vrijstelling kan worden verleend, nu een aannemersbedrijf dan wel timmerwerkplaats, of houtverwerkingsbedrijf niet onder de categorie 1 of 2 van de Bedrijvenlijst valt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het beoogde gebruik, zodat in strijd is gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.    De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Nu de beslissing van de rechtbank juist is, dient haar uitspraak, zij het met enige verbetering van de gronden waarop die beslissing rust, te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust;
III.    gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 (zegge: tweehonderdvijf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005
17-430.