200502884/2.
Datum uitspraak: 23 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Texel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 juni 2004, het bestemmingsplan "'t Zouteland, Den Hoorn" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 februari 2005, kenmerk 04-38952, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief van 31 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2005, [verzoeker sub 2] bij brief van 1 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2005, en [verzoeker sub 3] bij brief van 31 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2005, heeft [verzoeker sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 1 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2005, heeft [verzoeker sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 31 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2005, heeft [verzoeker sub 3] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 juni 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. H. de Ruiter, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Verzoekers zijn niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van negentien woningen aan de zuidzijde van de kern Den Hoorn.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en beogen met hun verzoeken de onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Daartoe voeren zij aan dat het plangebied van belang is als foerageergebied voor lepelaars. Zij zijn tevens van mening dat het provinciale beleid ten aanzien van woningbouw bij Den Hoorn op een onjuiste wijze tot stand is gekomen en stellen dat er geen behoefte is aan de voorziene woningen. Voorts vrezen zij dat het plan een ernstige aantasting van het landschap en hun woon- en leefklimaat met zich zal brengen. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] voeren tenslotte aan dat de voorziene woningen ten onrechte zijn voorzien in een aanvliegroute van het vliegveld "de Kooy".
Het bestreden besluit
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat er geen vaste rust- of verblijfplaatsen van lepelaars worden verstoord. Strijd met het provinciale beleid doet zich volgens verweerder niet voor en de behoefte aan de woningen is volgens hem voldoende aangetoond. Hij is voorts van mening dat een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers en het landschap zich als gevolg van het plan niet zal voordoen.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Verzoekers wonen aan de Naalrand. Thans hebben zij aan de achterzijde van hun woningen uitzicht op grasland. De dichtstbijzijnde woningen zijn voorzien op ongeveer 40 meter afstand van hun woningen.
2.5.2. Ingevolge artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is het verboden nesten, holen, of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
2.5.3. Het plangebied heeft geen beschermde status. Naar de aanwezigheid van beschermde inheemse diersoorten is onderzoek gedaan. Het betreft het onderzoek "Toetsing aan de natuurwetgeving en quickscan van beschermde flora en fauna in het plangebied "'t Zouteland te Den Hoorn, Texel" van het onderzoeksbureau "Bureau Waardenburg bv, adviseurs voor ecologie en milieu" van 1 maart 2004. In dit onderzoek is opgenomen dat op en direct rond het plangebied geen broedvogels voorkomen. Ook is het plangebied volgens dit onderzoek niet in gebruik als belangrijk foerageergebied of rustgebied voor vogels. De lepelaar wordt wel eens in de sloten rond het plangebied waargenomen. Dit gebeurt echter bij hoge uitzondering en de sloten vormen dus geen belangrijk foerageergebied voor deze soort, aldus het onderzoek.
2.5.4. Niet in geding is dat de bouw van de negentien woningen bij Den Hoorn is opgenomen in de partiële herziening van het streekplan Noord-Holland Noord van 2001.
2.5.5. In de plantoelichting staat dat er tot 2010 op Texel een behoefte is aan ongeveer 600 woningen.
2.5.6. Het vliegveld "de Kooy" ligt bij Den Helder. Niet in geding is dat de te bouwen woningen buiten de geluidszones van dit vliegveld zijn voorzien.
Het oordeel van de Voorzitter
2.6. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bovengenoemde onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. De Voorzitter acht het niet aannemelijk dat in het plangebied vaste rust- of verblijfplaatsen van lepelaars aanwezig zijn. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder heeft bezien of het plan zonder dat daarbij in strijd wordt gehandeld met het bepaalde in de Ffw uitvoerbaar is. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder zich, op basis van het bovengenoemde onderzoek, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bepaalde in de Ffw in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.6.1. Voorzover verzoekers zich richten tegen de totstandkoming van het provinciale beleid, zoals neergelegd in onder meer de partiële herziening van het streekplan Noord-Holland Noord, overweegt de Voorzitter dat deze in de bestemmingsplanprocedure niet ter beoordeling staat. Voorts is niet gebleken dat het plan in strijd is met het provinciale beleid.
2.6.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Voorzitter aannemelijk dat de behoefte aan woningen op Texel aanzienlijk is.
2.6.3. Voorts is niet gebleken dat het vliegveld "de Kooy" in de weg staat aan de bouw van de voorziene woningen. Hierbij acht de Voorzitter van belang dat dit vliegveld nabij Den Helder op een afstand van vele kilometers van het plangebied ligt en dat de te bouwen woningen buiten de geluidszones van dit vliegveld zijn voorzien.
2.6.4. Vast staat dat het uitzicht aan de achterzijde van woningen van verzoekers als gevolg van het plan aanzienlijk zal wijzigen. Gelet op het feit dat de dichtstbijzijnde te bouwen woningen zijn voorzien op een afstand van ongeveer 40 meter van de woningen van verzoekers en gelet op de geringe omvang van de voorziene woonwijk acht de Voorzitter een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat echter niet aannemelijk. Evenmin acht de Voorzitter een ernstige aantasting van het landschap aannemelijk, aangezien de te bouwen woningen direct aansluitend aan de bestaande bebouwing van de kern zijn voorzien en niet is gebleken dat het plangebied grote landschappelijke waarden heeft.
2.6.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter voorshands geen aanleiding voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin ziet de Voorzitter voorshands aanleiding voor de verwachting dat in de bodemprocedure tot het oordeel zal worden gekomen dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6.6. Gelet hierop komen de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2005