ECLI:NL:RVS:2005:AT8409

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406279/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energiepremie voor recreatiewoning

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 juni 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een energiepremie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De aanvraag was ingediend door een appellant die een energiepremie wilde ontvangen voor de plaatsing van vloer-, gevel- en dakisolatie, evenals het aanbrengen van HR++-glas in zijn recreatiewoning. De Minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Tijdelijke regeling energiepremies 2003, waarin staat dat alleen legale woningen in aanmerking komen voor de premie. De appellant betoogde dat de voorzieningen aan een recreatiewoning, die hij permanent bewoonde, ook voor subsidie in aanmerking moesten komen, ongeacht de status van de woning. De Raad van State oordeelde echter dat de regeling enkel betrekking heeft op woningen die legaal worden bewoond. De wetgever heeft niet de intentie gehad om illegaal gebruik te stimuleren, en de definitie van 'woning' in de regeling sluit illegaal bewoonde onroerende zaken uit van subsidiëring. Het beroep van de appellant op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat in andere gevallen de toekenning van de premie berustte op verkeerde informatie van het energiebedrijf. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200406279/1.
Datum uitspraak: 29 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2003 heeft verweerder een aanvraag van appellant om een energiepremie afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2004.
Bij brief van 21 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.V. van Hardeveld, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. de Jonge, werkzaam bij het ministerie van verweerder, zijn verschenen.
Overwegingen
2.1.    Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer heeft verweerder vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003, gepubliceerd Stcrt. 2002, nr. 248 (hierna: de Regeling).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling wordt onder aanvrager verstaan de eigenaar, huurder of verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak waaraan energie wordt geleverd, die een aanvraag heeft ingediend.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, wordt onder energiepremie verstaan de in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of een daarin genoemde voorziening.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, sub 1, wordt onder een voorziening verstaan een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde nieuwe energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een aanvraag door middel van een bij de aanschaf van een apparaat of voorziening of bij een energiebedrijf verkregen aanvraagformulier ingediend bij het energiebedrijf dat energie levert aan de als woning gebruikte onroerende zaak van de aanvrager.
In artikel 1, aanhef en onder 25, sub a, van het door de energiebedrijven gehanteerde Uitvoeringsreglement Energiepremie 2003 (hierna: het Reglement) wordt verstaan onder woning: een voor bewoning bestemd gebouw.
2.2.    Vaststaat dat de voorzieningen waarvoor appellant de energiepremie heeft aangevraagd, te weten de plaatsing van vloer-, gevel- en dakisolatie alsmede het aanbrengen van HR++-glas voorzieningen aan de door hem permanent bewoonde recreatiewoning [locatie] in het [recreatiepark] te [plaats] (postadres [locatie]) betreffen.
2.3.    Appellant betoogt dat verweerder ten onrechte de omstandigheid dat de voorzieningen zijn getroffen aan een niet voor permanente bewoning bestemde recreatiewoning aan zijn weigering de gevraagde energiepremie te verlenen ten grondslag heeft gelegd. Hij voert aan dat op grond van vermeld artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling aangenomen moet worden dat elke als woning, legaal of illegaal, gebruikte onroerende zaak voor subsidiering in aanmerking komt. Daaraan kan, aldus appellant, de meer beperkte definitie van woning in het Reglement, als een voor bewoning bestemd gebouw, niet afdoen.
2.3.1.    Dit betoog faalt. Naar het oordeel van de Afdeling moet 'een als woning gebruikte onroerende zaak' als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling worden geacht uitsluitend betrekking te hebben op legaal gebruik als woning van de desbetreffende onroerende zaak. De wetgever kan immers niet geacht worden het aanbrengen van voorzieningen te hebben willen stimuleren die illegaal worden benut. De Regeling strekt er, anders dan appellant veronderstelt, derhalve niet toe de verlening van energiepremies mogelijk te maken voor het treffen van voorzieningen aan illegaal bewoonde onroerende zaken. In zoverre beperkt de in vermeld artikel 1, aanhef en onder 25, sub a, van het Reglement voor 'woning' gebezigde definitie het toepassingsbereik van de Regeling dan ook niet.
2.3.2.    De omstandigheid dat appellant, naar hij stelt, in aanmerking zou kunnen komen voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor de permanente bewoning van de betrokken recreatiewoning, doet, wat daar overigens ook van zij, niet af aan de gehanteerde weigeringsgrond, reeds omdat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van verlening daarvan nog geen sprake was.
2.4.    Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin slagen. In de door appellant genoemde gevallen, waarin aan twee bewoners van andere recreatiewoningen op het [bungalowpark] door het betrokken energiebedrijf wél energiepremie is toegekend, berustten die toekenningen op een verkeerde voorstelling van zaken aan de zijde van dat energiebedrijf. De aanvragers hadden daar, anders dan appellant, ten onrechte op hun premieaanvraag als adres waar de voorzieningen waren aangebracht het, als regulier woonadres bekende, postadres [locatie] vermeld en niet het adres van hun recreatiewoning.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005
27-209.