ECLI:NL:RVS:2005:AT8005

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502390/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwwerkzaamheden en activiteiten op agrarisch perceel te Putten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Sauna Drôme B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Putten, dat op 24 juli 2002 een verzoek om handhaving afwees. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], die zich verzet tegen bouwwerkzaamheden en activiteiten op het perceel Poolseweg 20 te Putten. Het college verklaarde het bezwaar van [verzoeker] tegen dit besluit op 24 maart 2003 niet-ontvankelijk. De rechtbank Zutphen oordeelde op 14 april 2004 dat het bezwaar van [verzoeker] gegrond was en vernietigde de beslissing van het college. Op 14 juni 2004 verklaarde het college het bezwaar van [verzoeker] ongegrond, wat leidde tot een nieuwe uitspraak van de rechtbank op 9 februari 2005, die opnieuw het beroep van [verzoeker] gegrond verklaarde.

Sauna Drôme B.V. stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat het gebruik van het perceel als beautyfarm niet in overeenstemming was met de agrarische bestemming. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet vrijstelling had verleend voor dit gebruik. De Raad van State concludeerde dat het college handhavend kon optreden, gezien de overtredingen van de gebruiksvoorschriften en de Woningwet. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien.

Daarnaast werd het beroep van [verzoeker] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college gegrond verklaard. De Raad van State vernietigde het niet tijdig nemen van een nieuw besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De proceskosten van [verzoeker] werden vergoed, evenals het griffierecht. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde de handhaving van de illegale activiteiten op het perceel veilig.

Uitspraak

200502390/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sauna Drôme B.V.", gevestigd te Putten,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1075 GEMWT 229 van de rechtbank Zutphen van 9 februari 2005 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Putten
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Putten (hierna: het college) afwijzend gereageerd op het verzoek van onder meer [verzoeker] om handhavend op te treden tegen de bouwwerkzaamheden en de activiteiten op het perceel Poolseweg 20 te Putten.
Bij besluit van 24 maart 2003 heeft het college - voor zover hier van belang - het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2004 heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor zover daarbij het door [verzoeker] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
Bij besluit van 14 juni 2004 heeft het college het door [verzoeker]  tegen het besluit van 24 juli 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2005, verzonden op 14 februari 2005, heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 april 2005 heeft [verzoeker] bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op het door hem tegen het besluit van 24 juli 2002 gemaakte bezwaar.
Bij brief van 30 mei 2005 heeft [verzoeker] van antwoord gediend in het door appellante ingestelde hoger beroep.
Voorts zijn van partijen nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. drs. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, daar gehoord.
2.    Overwegingen
Ten aanzien van het door appellante ingestelde hoger beroep
2.1.    Appellante exploiteert op de percelen Tolweg 13-15 te Putten een sauna. Bij afzonderlijke besluiten van onderscheidenlijk 20 juli 2001 en 21 augustus 2001 heeft het college bouwvergunningen verleend voor het intern verbouwen van een op het naastgelegen perceel Poolseweg 20 reeds aanwezige woning en het verbouwen van deze woning en van een eveneens op het perceel gelegen bijgebouw. Appellante heeft deze gebouwen verbouwd en vervolgens in gebruik genomen als beautyfarm.
2.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik als beautyfarm niet in overeenstemming is met de op het perceel rustende agrarische bestemming. Anders dan appellante betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college niet moet worden geacht vrijstelling te hebben verleend voor dit gebruik, omdat instemming daarmee rechtstreeks zou voortvloeien uit de verleende bouwvergunningen. In de aanvragen om bouwvergunning is immers niet aangegeven dat de verbouwingen zouden plaatsvinden met het oog op het gebruik als beautyfarm, terwijl ook de in het kader van de aanvragen overgelegde bouwtekening geen aanleiding geven daarvan uit te gaan.
2.3.    Appellante heeft voorts niet bestreden dat op het perceel is gebouwd in afwijking van deze bouwvergunningen dan wel zonder bouwvergunning is gebouwd.
2.4.    De conclusie is dat is gehandeld in strijd met de gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan en artikel 40 van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het besluit van 14 juni 2004 de sauna op de percelen Tolweg 13-15 en de beautyfarm op het perceel Poolseweg 20 in het voorontwerp van de herziening van het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied" als zodanig waren bestemd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de status van dit voorontwerp, destijds nog niet kon worden gesproken van concreet zicht op legalisering. Het heeft echter in de belangen van appellante aanleiding gezien om hangende de verdere bestemmingsplanprocedure van handhavend optreden af te zien. Daarbij heeft het overwogen dat het daartoe alsnog zal besluiten, indien blijkt dat de beautyfarm uiteindelijk niet in het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied" kan worden ingepast.
2.6.    Appellante betoogt dat wel concreet zicht bestond op legalisering en dat de rechtbank ten onrechte van het tegendeel is uitgegaan.
2.7.    Dit betoog faalt. Er is slechts sprake van een voorontwerp voor een nieuw bestemmingsplan. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan ook overigens niet worden geoordeeld dat ten tijde van het besluit van 14 juni 2004 voldoende zekerheid bestond dat een bestemmingsplan dat een beautyfarm op het perceel Poolseweg 20 toelaat uiteindelijk rechtskracht zou verkrijgen. Van concreet zicht op legalisering is dan ook geen sprake.
2.8.    Voorts kan, anders dan appellante betoogt, niet worden geoordeeld dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het besluit van 14 juni 2004 handhavend optreden zodanig onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college terecht van optreden heeft afgezien. Daartoe wordt overwogen dat het gebruik en de verbouwing van een pand met bijbehorende opstallen op een perceel met een agrarische bestemming ten behoeve van een beautyfarm zeker niet kan worden aangemerkt als een geringe inbreuk op het planologische regime. Dat - naar appellante stelt - het huidige gebruik van het perceel Poolseweg 20 niet leidt tot een toename van de verkeersbewegingen in de directe omgeving van de woning van [verzoeker] doet daar - wat daar overigens ook van zij - niet aan af. De door appellante aangehaalde belangen van het bij het door haar geëxploiteerde bedrijf in dienst zijnde personeel leiden voorts niet tot een ander oordeel over de door appellante gestelde onevenredigheid. Daarbij kan er niet aan worden voorbijgegaan dat zij willens en wetens het risico heeft genomen dat tegen de illegale activiteiten zou moeten worden opgetreden en dat ook niet kan worden aanvaard dat een bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht, ook als deze nog geen concreet zicht op legalisering biedt.
2.9.    Gelet op het vorenstaande, moet worden geoordeeld dat ten tijde van het besluit van 14 juni 2004 geen sprake was van bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. De rechtbank heeft dit besluit derhalve terecht vernietigd.
2.10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het door [verzoeker] ingestelde beroep
2.11.    Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, is de Afdeling bevoegd om op het door [verzoeker]  hiertegen ingestelde beroep te beslissen.
2.12.    Nu het door appellante ingestelde hoger beroep geen schorsende werking heeft en de Voorzitter van de Afdeling een - overigens eerst op 18 april 2005 ingediend - verzoek van het college om het treffen van een voorlopige voorziening bij uitspraak van 17 mei 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaard, was het college, gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, na de uitspraak van de rechtbank van 9 februari 2005 gehouden om een nieuwe beslissing op het door [verzoeker] tegen het besluit van 24 juli 2002 gemaakte bezwaar te nemen.
2.13.    Vast staat dat toen [verzoeker] zijn beroepschrift indiende, sedert de verzending van de uitspraak van 9 februari 2005 meer dan tien weken waren verstreken. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit is derhalve gegrond. Dit met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
2.14.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het door [verzoeker] tegen het besluit van 24 juli 2002 gemaakte bezwaar gegrond;
III.    vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het door [verzoeker] tegen het besluit van 24 juli 2002 gemaakte bezwaar;
IV.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Putten op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Putten tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 189,27 (zegge: honderdnegenentachtig euro en zevenentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 161,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Putten aan [verzoeker]  onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Putten aan [verzoeker]  het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
201.