ECLI:NL:RVS:2005:AT8001

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410142/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen voor woningen in agrarisch gebied te Naaldwijk

In deze zaak gaat het om de bouwvergunningen die zijn verleend door het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (thans Westland) voor het bouwen van woningen op een perceel met de bestemming 'Agrarische doeleinden, glastuinbouw'. De vergunningen zijn verleend met gebruikmaking van een vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant betoogt dat het college geen vrijstelling had mogen verlenen, omdat de bouwplannen in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan en de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen. De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de bouwplannen zijn bedoeld als vervanging van bestaande woningen die moeten wijken voor infrastructuurverbeteringen in het glastuinbouwgebied.

De Raad van State oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen en dat de bouw van de woningen niet in strijd is met het Regionaal Structuurplan Haaglanden. De afstand tussen de nieuwe woningen en het glastuinbouwbedrijf van appellant is voldoende om overlast te voorkomen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200410142/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4328 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 23 september 2003 en 25 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (thans: Westland; hierna: het college) aan [vergunninghouders], met gebruikmaking van de bij besluit van 17 juni 2003 verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), bouwvergunningen verleend voor het bouwen van een woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij afzonderlijke besluiten van 2 september 2004 heeft het college het tegen die besluiten door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna:
de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het tegen die besluiten door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Otto, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen [een van de vergunninghouders]
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Naaldwijk" rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)".
In artikel 7.1.3 van de planvoorschriften is bepaald dat de voor "agrarische doeleinden, glastuinbouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden ten dienste van het betreffende bedrijf, waarbij niet meer dan één bedrijfswoning is toegestaan. De bouwplannen zijn, nu zij elk voorzien in de oprichting van een burgerwoning, met die bestemming in strijd. Om niettemin de gevraagde bouwvergunningen te kunnen verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan de door de gemeenteraad aan hem gedelegeerde bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 36c, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, stelt een algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam voor het samenwerkingsgebied een regionaal structuurplan vast, waarin de toekomstige ontwikkeling van dat gebied wordt aangegeven. In dat plan worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de locatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang. Bij de vaststelling van gemeentelijke plannen als bedoeld in Hoofdstuk IV worden die beslissingen in acht genomen.
Ingevolge artikel 36m van de WRO horen gedeputeerde staten, voorzover in een gebied, begrepen in een regionaal structuurplan, toepassing wordt gegeven aan artikel 19 of 46, tevens het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam alvorens zij besluiten omtrent de verklaring van geen bezwaar.
2.3.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college geen toepassing kon geven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO, omdat niet is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarde dat de projecten zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In dit verband heeft hij erop gewezen dat de bouwplannen in strijd zijn met zowel het "Regionaal Structuurplan Haaglanden" (hierna: het RSP) als met het streekplan "Zuid-Holland West".
2.3.1.    Dit betoog faalt. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de (aangepaste) ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De twee woningen, waarvoor thans vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend, zijn beoogd als vervanging van twee bestaande - in hetzelfde glastuinbouwgebied gelegen - burgerwoningen, die vanwege een verbreding van de Lange Kruisweg dienen te wijken.
In de brief van het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden van 2 februari 2004, waarnaar in de ruimtelijke onderbouwing is verwezen, is het volgende opgenomen:
"(…) het reconstructieplan is gelegen in het gebied dat, in het op 20 februari 2002 vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden(RSP), is aangeduid als duurzaam glastuinbouwgebied. Het gaat daarbij volgens bijlage A van het RSP om bestaand, te reconstrueren en nieuw te ontwikkelen aaneengesloten glastuinbouwgebied van langdurige aard, met inbegrip van daaraan gelieerde bestaande en nieuwe woon- bedrijfsgebouwen, voor ontsluitingswegen en waterlopen. De voorgenomen nieuwbouwwoningen passen in de bestaande lintbebouwing en vormen daar geen directe beperking voor het huidige functioneren van de aangrenzende glastuinbouwbedrijven. De gemeente draagt er zorg voor dat het plan niet leidt tot uitbreiding van het aantal woningen in het gebied. Het plan is daarmee een voorbeeld voor de mogelijkheden om het betreffende duurzame glastuinbouwgebied te herstructureren en nieuw te ontwikkelen."
Gelet hierop en met name in aanmerking genomen dat voldoende is verzekerd dat de bestaande burgerwoningen op die plek zullen verdwijnen - nu de gronden waarop deze thans zijn gelegen, naar niet is betreden, door de gemeente Westland in eigendom zijn verworven - , is ook de Afdeling van oordeel dat met de bouw van de twee woningen niet in strijd is gehandeld met de in het RSP opgenomen concrete beleidsbeslissing dat duurzaam glastuinbouwgebied in het Westland dient te worden gehandhaafd. Nu de verplaatsing van de woningen verband houdt met de verbetering van de infrastructuur van het glastuinbouwgebied, bestaat er evenmin grond voor het oordeel dat de bouw van de woningen in strijd is met het streekplan "Zuid-Holland West".
2.3.2.    Uit het vorenstaande volgt dat niet wordt afgeweken van de concrete beleidsbeslissing uit het RSP. De voorzieningenrechter is dan ook, anders dan appellant betoogt, terecht tot het oordeel gekomen dat een herziening van het RSP met het oog op de verleende vrijstelling niet nodig is. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht overwogen dat uit de uitspraak van 9 juli 2003, zaak nr.
200206188/1(BR 2003, p. 1040) niet kan worden afgeleid dat niet mocht worden volstaan met het horen van het Stadsgewest Haaglanden, maar dat een herzieningsprocedure overeenkomstig het RSP had moeten worden gevoerd.
2.3.3.    Voor zover appellant betoogt dat de ruimtelijke onderbouwing niet voorziet in een paragraaf over water, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet berust op een juiste lezing van de door het college gegeven ruimtelijke onderbouwing.
2.3.4.    Appellant betoogt verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de woningen dienen te worden gesitueerd op een afstand van 27,5 meter van zijn glastuinbouwbedrijf. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, gelet op het Besluit Glastuinbouw, weliswaar een afstand van 25 meter tussen de voorziene woningen en zijn glastuinbouwbedrijf dient te worden aangehouden, maar er ook rekening moet worden gehouden met het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, dat aanbouwen van 2,5 meter mogelijk maakt in strijd met het geldende bestemmingsplan.
2.3.5.    Dit betoog faalt. De in aanmerking te nemen afstand van 25 meter dient, anders dan appellant betoogt, te worden gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichtst bij de woningen ligt tot aan de woningen. Dit blijkt zowel uit het bestemmingsplan als uit het Besluit Glastuinbouw. Aldus gemeten, ligt de afstand van de voorziene woningen van [vergunninghouders] tot aan het glastuinbouwbedrijf van appellant op 35 meter respectievelijk 60 meter. Hieruit volgt dat aan de door appellant genoemde afstand van 27,5 meter (ruimschoots) wordt voldaan, zodat zijn betoog reeds hierom moet falen.
2.4.    Het betoog van appellant dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van alternatieve locaties voor de verplaatsing van de woningen, slaagt evenmin. Het college heeft te beslissen omtrent plannen zoals die zijn ingediend. Indien deze plannen op zichzelf aanvaardbaar zijn, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet.
2.5.    Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te verlenen. De bouwplannen voorzien in de bouw van woningen op een afstand van 35 meter respectievelijk 60 meter tot aan het glastuinbouwbedrijf van appellant. Gelet op deze afstanden valt niet te verwachten dat de bouw van de woningen schaduwhinder voor het glastuinbouwbedrijf met zich zal brengen. Voorts zijn er door het college afdoende maatregelen getroffen om overlast in de vorm van (overtollig) water te voorkomen.
2.6.    Appellant betoogt tenslotte dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat niet is voldaan aan de hoorplicht, als bedoeld in artikel 36m van de WRO.
Hoewel dit betoog feitelijk juist is, leidt het niet tot het daarmee door appellant beoogde doel. Gebleken is dat bij brief van 2 februari 2004 namens het dagelijks bestuur van het stadsgewest Haaglanden - op verzoek van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland - te kennen is gegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen de op 20 mei 2003 verleende verklaring van geen bezwaar.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover is aangevochten, te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
53-430.