200409537/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 oktober 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Op 16 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college), voorzover thans van belang, besloten het verkeer vanaf de Slachthuiskade op de Aalderinkssingel te beperken tot het rechtsafslaand verkeer door middel van het bord D5 voorzien van onderbord 'uitgezonderd (brom)fietsers' en de Slachthuiskade voor het gemotoriseerde verkeer op de Aalderinkssingel in noordelijke richting te sluiten door middel van een middengeleider met een fietsdoorsteek en het bord D4 voorzien van onderbord 'uitgezonderd (brom)fietsers'.
Bij besluit van 7 mei 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft het college het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen hiervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 januari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. K.P. Severin, advocaat te Utrecht, en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door W.I. Vos en R.P. Hulleman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
2.2. Voor de weergave van de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het onderhavige verkeersbesluit wordt verwezen naar de aangehechte uitspraak van de rechtbank.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat uit de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2003 noch uit de rapportage van Vialis waarop dat besluit is gebaseerd aanstonds blijkt dat het college daadwerkelijk heeft voldaan aan de instructie die de rechtbank in haar uitspraak van 14 februari 2003 heeft gegeven, te onderzoeken of volstaan had kunnen worden met een voor appellante, gevestigd aan de Slachthuiskade, minder ingrijpende maatregel. Pas ter zitting is het de rechtbank en de deskundige van appellante na een toelichting van het college duidelijk geworden wat Vialis heeft onderzocht en waarover zij heeft gerapporteerd. Op die grond is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, zodat deze voor vernietiging in aanmerking komt. Deze vernietiging is in hoger beroep niet bestreden.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat haar ter zitting duidelijk is geworden dat Vialis in haar rapport de huidige verkeerssituatie op het complexe kruispunt van 5 wegen, een brug en een spoorbaan heeft vergeleken met de vorige situatie, uitgaande van een correct functionerende verkeersregelinstallatie (hierna: VRI). De rechtbank heeft vastgesteld dat er, gelet op de complexiteit van de situatie ter plaatse, geen andere voorzieningen mogelijk zijn voor het verbeteren van de verkeersafwikkeling en het verhogen van de verkeersveiligheid dan de in het bestreden besluit gehandhaafde verkeersmaatregel in combinatie met het herstellen of vervangen van de defecte VRI. De door de deskundige van appellante gesuggereerde oplossing in een groter verband is naar het oordeel van de rechtbank te vergaand omdat van het college slechts kan worden verwacht dat hij een oplossing zoekt binnen het bestaande geheel van de straten en kruispunten ter plaatse. Daarom heeft het college voldaan aan de aanwijzingen zoals door de rechtbank in haar uitspraak van 14 februari 2003 gegeven, aldus de rechtbank. Nu uit de rapportage van Vialis voldoende blijkt dat het college mocht kiezen voor de door hem gekozen oplossing en het de rechtbank niet is gebleken dat de voor appellante nadelige gevolgen van dit besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand blijven.
2.4. Het hoger beroep van appellante richt zich tegen de hiervoor weergegeven overwegingen en de daarop gebaseerde beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.4.1. Voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb is slechts plaats indien na vernietiging van een besluit nog slechts één besluit rechtens mogelijk is en wel een besluit van dezelfde strekking als het vernietigde besluit.
2.4.2. Bij het nemen van een verkeersbesluit komt het college een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
Gelet op de ruime beoordelingsvrijheid van het bestuursorgaan en de terughoudende toets die de rechter in verband daarmee zal dienen aan te leggen, is in dit geval geen sprake van de situatie dat na de vernietiging van de beslissing op bezwaar nog slechts één besluit rechtens mogelijk is. Voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb was dan ook geen plaats. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Appellante keert zich voorts terecht tegen het oordeel van de rechtbank dat het college met toepassing van artikel 8:73 van de Awb dient te worden veroordeeld tot vergoeding van de door appellante ten gevolge van het besluit geleden schade overeenkomstig het gestelde in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken gestelde. De rechtbank heeft niet onderkend dat de kosten voor het inschakelen van de deskundige in de beroepsfase proceskosten zijn, waarvan de vergoeding uitputtend is geregeld in artikel 8:75 van de Awb. De rechtbank heeft derhalve ook artikel 8:73 van de Awb onjuist toegepast.
2.6. Appellante heeft ter zitting haar verzoek om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb, ingetrokken.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten en voorzover de gemeente is veroordeeld tot vergoeding van de door appellante geleden schade en is bepaald dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover het onderzoek wordt heropend en zal worden voortgezet. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de door appellante opgevoerde deskundigenkosten wordt het volgende opgemerkt. De Afdeling acht het inroepen door appellante van het bureau "AGV Adviseurs in mobiliteit" in de beroepsfase redelijk. De kosten voor de door dit bureau opgestelde notitie van 1 december 2003 komen in de vorm van een tegemoetkoming ad € 50,00 per uur voor vergoeding in aanmerking. Bij de berekening zijn de declaraties van 21 november 2003, 16 december 2003, 16 februari 2004 en 25 november 2004 betrokken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 oktober 2004, 03/1051 GEMWT V1 A, voorzover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand zijn gelaten en voorzover de gemeente is veroordeeld tot vergoeding van de door appellante geleden schade en is bepaald dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover het onderzoek wordt heropend en zal worden voortgezet;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2956,50 (zegge: tweeduizend negenhonderdzesenvijftig euro en vijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en een gedeelte groot € 2312,50 aan de kosten voor het door appellante inschakelen van een deskundige; eerstgenoemd bedrag dient door de gemeente Almelo aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Almelo aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 409,00 (zegge: vierhonderdnegen euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005