ECLI:NL:RVS:2005:AT7981

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500334/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Alphen-Chaam en geschil over woningbouwlocaties

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Den Brabander-1e fase" door de gemeenteraad van Alphen-Chaam, vastgesteld op 29 april 2004. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 16 november 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de gemeente eerst inbreidingslocaties moet benutten voordat uitbreidingslocaties worden ontwikkeld. Appellant stelt dat de notitie "Noodzaak uitbreidingen, 2001" niet openbaar was, waardoor hij niet in de gelegenheid was om inbreidingslocaties aan te dragen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 mei 2005 behandeld. De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling stelt vast dat de bestaande inbreidingscapaciteit in de gemeente onvoldoende is om aan de woningbehoefte te voldoen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanvaardbaar is om de uitbreidingslocatie te realiseren, ondanks het feit dat niet alle inbreidingslocaties zijn benut.

De Afdeling concludeert dat verweerder de beoordelingsmarges niet heeft overschreden en dat het besluit om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan rechtmatig is. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 22 juni 2005.

Uitspraak

200500334/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2004 heeft de gemeenteraad van Alphen-Chaam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 maart 2004, vastgesteld het bestemmingsplan "Den Brabander-1e fase".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 november 2004, no. 997686, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van appellant ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2005, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.R. van Bruggen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. M.T. Willemse-Korst, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.2.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan, waardoor de realisatie van een uitbreidingslocatie voor woningbouw mogelijk wordt. Appellant voert aan dat de gemeente eerst de inbreidingslocaties moet benutten en wijst in dat verband op de inbreidingslocatie aan de Dorpsstraat/Kinderbeemd. Volgens appellant is het in strijd met het gevoerde overheidsbeleid uitbreidingslocaties te ontwikkelen terwijl inbreiding nog mogelijk is.
Daarnaast voert appellant aan dat hij niet in de gelegenheid is geweest inbreidingslocaties aan te dragen, omdat de notitie "Noodzaak uitbreidingen, 2001" niet openbaar was gemaakt.
Het bestreden besluit
2.3.    Verweerder heeft het bestemmingsplan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Uit onderzoek is volgens verweerder gebleken dat de bestaande inbreidingscapaciteit in de gemeente onvoldoende is om aan de woningbehoefte te voldoen. Verweerder acht het, gezien het verschil tussen de aanwezige inbreidingscapaciteit en de woningbehoefte, aanvaardbaar dat de uitbreidingslocatie wordt gerealiseerd voordat alle bestaande inbreidingscapaciteit is gerealiseerd.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het plan betreft de eerste fase in de ontwikkeling van het meest recente uitbreidingsgebied van de kern van Chaam in de gemeente Alphen-Chaam voor de periode 2000-2005 en voorziet in de bouw van 42 woningen. Aan de noordoost- en noordwestzijde van het plangebied is de achterzijde van de lintbebouwing gelegen die respectievelijk de Baarleseweg en de Ulicotenseweg begrenst. De zuidwestzijde van het plangebied grenst aan het beekdal van de Grote of Roode Beek en het buitengebied.
2.4.2.    Volgens het streekplan "Brabant in balans" uit 2002 is een van de leidende principes van het provinciale ruimtelijke beleid dat in de landelijke regio's verdere aantasting van het buitengebied wordt voorkomen. Voor wonen en werken in landelijke regio's stelt de provincie uitwerkingsplannen vast. Als uitgangspunt wordt daarbij gehanteerd dat het aanwenden van nieuwe ruimte voor verstedelijking in deze gebieden alleen mag plaatsvinden als vast is komen te staan dat de bouwopgave voor wonen of werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan plaatsvinden.
2.4.3.    Op gemeentelijk niveau is onderzoek gedaan naar de vraag en het aanbod van woningen in de gemeente. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de notitie "Noodzaak uitbreidingen, 2001" (hierna: de notitie). In deze notitie staat vermeld dat voor Chaam de vraag naar woningen, het aantal woningen dat op de inbreidingslocaties kan worden gerealiseerd, overschrijdt. In 2001 stonden voor Chaam 324 woningzoekenden ingeschreven voor een koopwoning of bouwgrond. Volgens de analyse van het aanbod kunnen in Chaam binnen de periode 2000-2010, op zes inbreidingslocaties in totaal 38 woningen worden gebouwd.
2.4.4.    De gemeenteraad heeft op basis van de notitie besloten tot ontwikkeling van het plan, omdat de vraag naar woningen, na invulling van de te ontwikkelen inbreidingslocaties, het aanbod nog ruimschoots overschreed. Om te voorzien in die vraag is het volgens de gemeenteraad noodzakelijk om buiten de bestaande kern van Chaam een woongebied te ontwikkelen.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Het provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan, coördineert de verschillende bovengemeentelijke belangen en geeft in hoofdlijnen de toekomstige ontwikkeling van het in dat plan begrepen gebied aan. Het is aldus het kader voor de provinciale ruimtelijke ordening en vervult een rol als toetsingskader voor het college van gedeputeerde staten bij zijn besluit over de goedkeuring van bestemmingsplannen.
2.5.1.    Anders dan appellant stelt is de notitie, blijkens het verhandelde ter zitting, wel openbaargemaakt, zij het in een ander kader dan appellant voor ogen had. Appellant heeft dan ook de mogelijkheid gehad inbreidingslocaties aan de orde te stellen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt noch is de Afdeling daarvan gebleken dat de notitie zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont, dat verweerder zich in navolging van de gemeenteraad hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Gezien het grote verschil tussen vraag en aanbod heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat met woningbouw op een uitbreidingslocatie niet behoefde te worden gewacht totdat op alle inbreidingslocaties woningbouw had plaatsgevonden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat met het door appellant beoogde aantal van vier woningen op de door hem aangedragen inbreidingslocatie, daargelaten of aan deze mogelijkheid uitvoering zou kunnen worden gegeven, niet van wezenlijke betekenis is voor de overbrugging van het grote verschil tussen vraag en aanbod. Derhalve behoefde verweerder hieraan geen overwegende betekenis toe te kennen.
Gelet hierop heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de uitbreidingslocatie waarin het plan voorziet niet in strijd is met het streekplanbeleid.
2.5.2.    Voorzover appellant betoogt dat ten gevolge van de woningbouw op de uitbreidingslocatie onvoldoende woningbouwcontingent overblijft voor particuliere initiatieven ter invulling van inbreidingslocaties, overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad ter zitting in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat in het woningbouwprogramma van de gemeente bij de verdeling van het woningbouwcontingent ruimte is gereserveerd voor inbreidingslocaties, waaronder locaties voor particulier initiatief.
2.5.3.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van appellant is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
270-482.