ECLI:NL:RVS:2005:AT7966

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406776/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energiepremie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een energiepremie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De appellanten, beiden wonend te [woonplaats], hadden op 19 december 2003 een aanvraag ingediend voor een energiepremie, welke door verweerder werd afgewezen. Dit besluit werd later, op 7 juli 2004, bevestigd na een ongegrond verklaard bezwaar. De appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden aanvulden in een brief van 6 september 2004. De zaak werd behandeld op 15 april 2005, waarbij de verweerder vertegenwoordigd was door mr. M.J. Achterberg en mr. C.I. Wong. Appellanten waren niet verschenen.

De Raad van State overwoog dat de aanvraag van appellanten niet voldeed aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 en de Intrekkingsregeling. De koopovereenkomst voor de nieuwbouwwoning was gesloten op 7 september 2001 en de woning was opgeleverd op 3 april 2003. De aanvraag was op 6 mei 2003 ingediend, maar de appellanten kwamen niet in aanmerking voor de premie op basis van de geldende regelingen. De Raad van State concludeerde dat de Minister onbevoegd had beslist op de aanvraag, aangezien de premieregelingen 2001 en 2002 belastingmaatregelen betroffen en de Staatssecretaris van Financiën bevoegd was om hierover te beslissen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De Raad bepaalde dat de aanvraag en het dossier door verweerder moesten worden doorgezonden naar het bevoegde bestuursorgaan. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 juni 2005.

Uitspraak

200406776/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2003 heeft verweerder de aanvraag van appellanten om een energiepremie afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 september 2004.
Bij brief van 26 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.J. Achterberg en mr. C.I. Wong, beiden werkzaam bij het ministerie van verweerder, is verschenen. Appellanten zijn met bericht niet verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken van partijen ontvangen, die over en weer zijn doorgezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.    Overwegingen
2.1.1.    Krachtens artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (hierna: premieregeling 2003) (Stcrt. 2002, nr. 248).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de premieregeling 2003 wordt onder een aanschaf in de regeling verstaan eigendomsverkrijging krachtens een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, sub 1, van de premieregeling 2003 wordt onder een voorziening in de regeling verstaan een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.
Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (hierna: de Intrekkingsregeling), voorzover thans van belang, is de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 ingetrokken met ingang van 16 oktober 2003.
Ingevolge artikel III van de Intrekkingsregeling, voorzover thans van belang, kan verweerder in gevallen waarin terzake van een apparaat of voorziening de koopovereenkomst in 2002 is gesloten en het indienen van de aanvraag als gevolg van omstandigheden die in redelijkheid niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen niet heeft plaatsgehad vóór 2 april 2003 waardoor geen uitkering van energiepremie plaatsvindt uit hoofde van de voor het jaar 2002 geldende regeling, aanvragen toewijzen en energiepremies uitkeren, voorzover het niet toewijzen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Tot de voor het jaar 2002 geldende regeling behoort de Regeling Energiepremie 2002 (hierna: de premieregeling 2002), en het besluit van 5 december 2002 (nr. CPP 2002/3625m) van de Directeur-Generaal Belastingdienst waarbij is voorzien in een overgangsregeling voor apparaten die in 2002 zijn gekocht en vóór 2 april 2003 zijn geleverd, aangebracht en in gebruikgenomen en waarvoor vóór 2 april 2003 een aanvraag is ingediend.
2.2.    Vaststaat dat de koop-/aannemingsovereenkomst van de nieuwbouwwoning van appellanten is gesloten op 7 september 2001, dat deze woning op 3 april 2003 is opgeleverd en dat de aanvraag van appellanten van 6 mei 2003 door het energiebedrijf op 8 mei 2003 is ontvangen. Voorts is niet in geschil dat appellanten niet in aanmerking komen voor een energiepremie op grond van de van 1 januari 2003 tot 16 oktober 2003 geldende Tijdelijke regeling energiepremies 2003 en de Intrekkingregeling.
2.3.    Verweerder heeft in het besluit van 19 december 2003 de aanvraag getoetst aan de premieregeling 2002 en afgewezen en in het bestreden besluit getoetst aan de premieregeling 2001 en daarbij het besluit van 19 december 2003 gehandhaafd.
2.4.    De Afdeling overweegt dat de premieregelingen 2001 en 2002 belastingmaatregelen betreffen en dat niet verweerder, maar de Staatssecretaris van Financiën of een bestuursorgaan namens hem bevoegd is om op aanvragen om energiepremie op grond van die regelingen te beslissen. De bevoegde rechter ter zake van een zodanig besluit is na bezwaar niet de algemene bestuursrechter, maar de belastingrechter.
Aangezien de aanvraag van appellanten verlening van een energiepremie op grond van de premieregelingen 2001 en/of 2002 betreft, heeft verweerder derhalve onbevoegd een beslissing genomen op de aanvraag.
2.5.    Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het tegen het besluit van 19 december 2003 ingediende bezwaarschrift gegrond verklaren, dit besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorts verstaat de Afdeling dat verweerder de aanvraag en het daarop betrekking hebbende dossier met toepassing van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht zal doorzenden aan het op grond van de premieregelingen 2001 en 2002 bevoegde bestuursorgaan.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 juli 2004, referentienummer EPR/8226RZ26/BEZW/3/988;
III.    verklaart het tegen het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 december 2003, no. EPR/8226RZ/Herbel/3/988 ingediende bezwaarschrift gegrond;
IV.    herroept dat besluit;
V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI.    veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
27-209.