ECLI:NL:RVS:2005:AT7949

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409619/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en principe-uitspraak door college van burgemeester en wethouders van Bladel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 oktober 2004. Appellanten hadden in 2002 het college van burgemeester en wethouders van Bladel benaderd met het verzoek om in aanmerking te komen voor een pilotplan, waarbij zij een perceelsgedeelte aan de Groenstraat als bouwkavel zagen. Het college heeft echter in een brief van 15 oktober 2003 medegedeeld dat hun verzoek om de bouw van een extra woning niet voor honorering in aanmerking komt. Dit besluit werd later door het college bevestigd in een besluit van 11 februari 2004, waarin het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 15 oktober 2004 het beroep van appellanten ongegrond verklaard. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 29 april 2005 zijn de appellanten, bijgestaan door hun gemachtigde, en het college vertegenwoordigd door een ambtenaar, verschenen. De provincie Noord-Brabant had de gemeente Bladel aangewezen als pilot-gemeente voor woningbouw, mits niet in het buitengebied. Het college had in eerdere correspondentie aangegeven dat de pilot-functie meer ruimte biedt voor het honoreren van verzoeken van particulieren.

De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank zich terecht heeft gebaseerd op de brochure "Bladel op weg naar de toekomst" en dat appellanten niet in hun belangen zijn geschaad door de handelwijze van de rechtbank. De Raad concludeert dat de brief van 5 december 2002 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning, maar als een verzoek om een principe-uitspraak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200409619/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/770 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 15 oktober 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
1.    Procesverloop
Bij brief van 5 december 2002, voorzover thans van belang, hebben appellanten het college medegedeeld dat zij graag in aanmerking komen voor het pilotplan en dat een aan hun (schoon-)ouders toebehorend, aan de Groenstraat gelegen perceelsgedeelte huns inziens geschikt zou zijn als bouwkavel.
Bij brief van 15 oktober 2002 (lees: 2003) heeft het college van burgemeester en wethouders van Bladel (hierna: het college), voorzover thans van belang, appellanten medegedeeld dat hun verzoek om de bouw van een extra woning op dit perceelsgedeelte mogelijk te maken niet voor honorering in aanmerking komt.
Bij besluit van 11 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2004, verzonden op 18 oktober 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2005, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door C.E.J.M. van Hintum, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De provincie Noord-Brabant heeft de gemeente Bladel aangewezen als pilot-gemeente, om te experimenteren met een nieuwe aanpak van de woningbouwproblematiek. De pilot-functie houdt, voorzover thans van belang, in dat de provincie de gemeente alle ruimte geeft voor woningbouw, mits niet in het buitengebied wordt gebouwd.
In een brief 20 januari 2003 heeft het college, reagerend op de brief van appellanten van 5 december 2002, het plan van aanpak ten aanzien van een verzoek als dat van appellanten weergegeven. In dat verband heeft het college, voorzover thans van belang, aangegeven dat de pilot-functie de gemeente meer armslag geeft om verzoeken van particulieren te honoreren, dat in het door de gemeenteraad voorlopig vastgestelde dorpenplan tot uitdrukking komt hoe hiermee beleidsmatig wordt omgegaan en dat in het dorpenplan, dat eerst aan inspraak wordt onderworpen alvorens het definitief wordt vastgesteld, ook een beoordelingssysteem is opgenomen, waaraan alle individuele verzoeken worden getoetst. Voorts heeft het college aangegeven dat alle ingekomen verzoeken in de komende periode (naar verwachting de maanden maart en april van 2003) zullen worden getoetst aan dit plan, dat appellanten een voorlopig standpunt tegemoet kunnen zien, dat als deze beoordeling positief is een en ander zijn vertaling kan gaan krijgen in de actualisering van het komplan "Hoogeloon" en dat eerst na afronding van de bestemmingsplanprocedure bouwmogelijkheden ontstaan.
In de brief van 15 oktober 2003, voorzover thans van belang, heeft het college appellanten bericht dat door hen is gevraagd de mogelijkheden na te gaan om de bouw van een extra woning te realiseren, dat het verzoek van appellanten samen met 166 andere verzoeken op de ruimtelijke inpasbaarheid is getoetst en dat het college in zijn vergadering van 9 oktober 2003 een beginselbesluit hierover heeft genomen, inhoudende dat het verzoek van appellanten niet voor honorering in aanmerking komt. Daartoe heeft het college in deze brief, kort weergegeven, overwogen dat het realiseren van de woning in strijd is met het komplan "Hoogeloon" en dat het dorpenplan hieraan evenzeer in de weg staat. Vervolgens heeft het college in deze brief aangegeven dat er nieuwe komplannen in voorbereiding zijn, dat appellanten in het kader daarvan op gemotiveerde gronden alsnog kunnen vragen om op het perceel een (bouw-)mogelijkheid te creëren en dat uiteindelijk de gemeenteraad bij de vaststelling van het komplan beslist of aan het verzoek tegemoet wordt gekomen.
2.2.    Appellanten betogen dat de rechtbank zich in de aangevallen uitspraak ten onrechte op de brochure "Bladel op weg naar de toekomst" heeft gebaseerd, nu om dit stuk eerst ter sluiting van het onderzoek ter zitting door de rechtbank is verzocht en appellanten zich niet over het stuk hebben kunnen uitlaten.
2.2.1.    Weliswaar mogen na sluiting van het onderzoek, zonder heropening ervan, geen stukken meer worden overgelegd, niet valt echter in te zien dat appellanten door de handelwijze van de rechtbank in hun belangen zijn geschaad. Daartoe wordt overwogen dat de strekking van de brochure, waarop de rechtbank zich in de aangevallen uitspraak onder meer heeft gebaseerd, ook blijkt uit het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Bladel van 5 januari 2004, terwijl appellanten zelf bovendien de beschikking over het stuk hadden. Het betoog van appellanten kan dan ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
2.3.    Appellanten kunnen zich voorts niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de brief van 15 oktober 2003 niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt.
2.3.1.    De brief van 5 december 2002 kan, anders dan appellanten betogen, niet worden aangemerkt als een aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze brief niet anders kan worden opgevat dan als een verzoek om een principe-uitspraak over een op een later tijdstip nog definitief vast te stellen bouwplan. Daarmee wordt in dit geval gedoeld op een mededeling van het college omtrent de te verwachten beslissing wanneer een (formele) aanvraag om bouwvergunning zou worden ingediend. Bij het vorenstaande is in aanmerking genomen dat de brief van 5 december 2002 in algemene bewoordingen is geformuleerd, terwijl iedere nadere omschrijving van het te realiseren project ontbreekt.
De brief van het college van 15 oktober 2003 bevat een principe-uitspraak in vorenbedoelde zin op het verzoek van appellanten van 5 december 2002. Een dergelijke reactie kan niet worden aangemerkt als een op zelfstandig rechtsgevolg gerichte beslissing en is dan ook, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3.2.    Nu geen besluit (inhoudende de weigering een vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een extra woning) tot stand is gekomen, is de rechtbank, anders dan appellanten betogen, terecht niet ingegaan op het betoog van appellanten dat het college een dergelijke vrijstelling en bouwvergunning ten onrechte heeft geweigerd.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
66-423.