ECLI:NL:RVS:2005:AT7483

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501161/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • J.C. Rijntjes-Lindhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot gedogen van activiteiten zonder vergunning door Constar Betonwaren BV

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 juni 2005 uitspraak gedaan over het beroep van Mebin B.V. tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college had op 19 mei 2004 besloten om gedogen dat de activiteiten van Constar Betonwaren BV, gevestigd te Amsterdam, werden voortgezet zonder de vereiste vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Dit besluit was geldig tot 8 december 2004. Mebin B.V. heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 21 december 2004. Mebin B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State op 7 februari 2005.

Tijdens de zitting op 7 juni 2005 werd de zaak behandeld, waarbij Mebin B.V. werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde J. Wildschut en het college door mr. K.J.T.M. Hehenkamp. De Raad van State overwoog dat de gedoogperiode van het besluit van 19 mei 2004 inmiddels was verstreken, waardoor het doel van het beroep niet meer kon worden bereikt. Mebin B.V. stelde dat er nog steeds belang was bij de beoordeling, omdat het college op 3 februari 2005 had besloten om de gedoogperiode te verlengen tot 1 juli 2005. De Raad van State oordeelde echter dat dit besluit het eerdere besluit niet introk of wijzigde, en dat er geen grond was voor het aannemen van ontvankelijkheid van het beroep.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van Mebin B.V. niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2005.

Uitspraak

200501161/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mebin B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2004, kenmerk 2003-47873, heeft verweerder besloten te gedogen dat de activiteiten in de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Constar Betonwaren BV", gelegen aan de [locatie] te Amsterdam, worden voortgezet tot 8 december 2004 zonder te beschikken over een daarvoor vereiste, krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning.
Bij besluit van 21 december 2004, verzonden op 27 december 2004, kenmerk 2004-40106, heeft verweerder, onder overneming van het advies van de Hoor- en adviescommissie van 4 november 2004, het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante, van verweerder en van Constar Betonwaren BV. Afschriften hiervan zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door J. Wildschut, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Hetgeen appellante met haar beroep nastreeft, te weten dat het gedogen op grond van het besluit van 19 mei 2004 wordt beëindigd, is bereikt, aangezien de bij dat besluit vermelde gedoogperiode is verstreken.
2.2.    Appellante betoogt dat zij niettemin belang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat verweerder bij besluit van 3 februari 2005 heeft besloten nogmaals, tot 1 juli 2005, hetzelfde te gedogen. Zij voert hierbij aan dat zich een situatie als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet.
2.2.1.    De Afdeling overweegt dat het nemen door verweerder van het besluit van 3 februari 2005 niet betekent dat daarmee het thans bestreden besluit is ingetrokken of gewijzigd hangende het beroep daartegen, als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht. Een situatie als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van deze wet doet zich dan ook niet voor.
2.3.    Voor het oordeel dat appellante niettemin nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep, bestaat ook overigens geen grond.
2.4.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Rijntjes-Lindhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Rijntjes-Lindhout
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005
194-424.