ECLI:NL:RVS:2005:AT7474

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410313/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en wijziging van vergunningen voor ondergrondse schietbaan en opslagruimte voor munitie

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 juni 2005 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard. Het college had op 19 oktober 2004, onder kenmerk 71/2004, de voorschriften van eerder verleende vergunningen voor een ondergrondse schietbaan, opslagruimte voor munitie en een herlaadruimte ingetrokken en nieuwe voorschriften verbonden aan deze vergunningen. Dit besluit werd op 11 november 2004 ter inzage gelegd. De appellant heeft op 17 december 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld op 3 januari 2005 en een nadere memorie heeft ingediend op 1 februari 2005.

Tijdens de zitting op 20 mei 2005 heeft de appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde M. de Jong, zijn beroepsgronden met betrekking tot de toepassing van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer en de opslag van zwart kruit ingetrokken. De Raad van State overweegt dat het bevoegd gezag, op basis van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer, de mogelijkheid heeft om vergunningen te wijzigen of in te trekken in het belang van de bescherming van het milieu. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen specifieke voorschriften die volgens hem niet noodzakelijk zijn voor de milieubescherming, maar eerder veiligheidsvoorschriften betreffen.

De Raad van State concludeert dat de bestreden voorschriften C.1 en C.4, die betrekking hebben op de afdekking van de schietinrichting en het type munitie dat gebruikt mag worden, niet in overeenstemming zijn met de Wet milieubeheer, omdat deze voorschriften niet gericht zijn op de bescherming van het milieu. Het beroep van de appellant wordt gegrond verklaard, en het besluit van het college wordt vernietigd voor zover het de genoemde voorschriften betreft. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen veiligheidsvoorschriften en milieubescherming in het kader van de Wet milieubeheer.

Uitspraak

200410313/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2004, kenmerk 71/2004, heeft verweerder met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de voorschriften, verbonden aan de bij besluit van 25 mei 1981 en 17 september 1985 aan appellant verleende vergunningen voor een ondergrondse schietbaan, een opslagruimte voor munitie en patronen en een herlaadruimte op het adres [locatie] te [plaats], ambtshalve ingetrokken en aan deze vergunningen nieuwe voorschriften verbonden. Dit besluit is op 11 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 december 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2005.
Bij brief van 1 februari 2005 heeft appellant een nadere memorie ingediend.
Bij uitspraak van 3 februari 2005, no.
200410313/2, heeft de Voorzitter het bestreden besluit geschorst voorzover het voorschrift C.4 betreft.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door M. de Jong, gemachtigde, is verschenen. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting heeft appellant de beroepsgronden inzake de toepassing van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer en inzake de opslag van zwart kruit en NC-kruit ingetrokken.
2.2.    Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 8.23, derde lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer, worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3.    Appellant heeft bezwaar tegen voorschrift C.1 voorzover hierin is bepaald dat de afdekking van de schietinrichting bij het toepassen van achterover vallende doelen dient te worden afgewerkt met een staalplaat van ten minste 9 mm dikte. Hij voert onder meer aan dat dit voorschrift niet nodig is in het belang van de bescherming van het milieu, omdat het een veiligheidsvoorschrift betreft. Ook voorschrift C.4, waarin ten aanzien van het zogeheten falling plate-schieten is bepaald dat alleen met halfmantel of mantelloze munitie mag worden geschoten, is naar zijn mening niet nodig ter bescherming van het milieu.
2.4.    Uit de stukken blijkt dat deze voorschriften uitsluitend zijn gesteld ter bescherming van de veiligheid van de in de inrichting aanwezige personen. De Afdeling overweegt dat de veiligheid van binnen de inrichting aanwezige personen geen belang is dat de Wet milieubeheer beoogt te beschermen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer.
2.5.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient, voorzover dit betrekking heeft op de voorschriften C.1 en C.4, te worden vernietigd.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 19 oktober 2004, kenmerk 71/2004, voorzover het de voorschriften C.1 en C.4 betreft;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,07 (zegge: zeshonderdachtenzeventig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Valkenswaard aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Valkenswaard aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005
255-483.