200409039/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. HOREC 03/743 van de rechtbank Alkmaar van 29 september 2004 in het geding tussen:
de burgemeester van Hoorn.
Bij besluit van 25 november 2002 heeft de burgemeester van Hoorn (hierna: de burgemeester) aan [vergunninghoudster] onder voorwaarden vergunning verleend voor het exploiteren van een coffeeshop in de benedenlokaliteit van de inrichting [locatie] voor een proefperiode van zes maanden. De vergunning is van kracht geworden met ingang van de dag na die waarop de exploitatie van de coffeeshop aan [locatie 1] te Hoorn is beëindigd.
Bij besluit van 9 mei 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 december 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2005. Partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Overlastverordening Hoorn 1994 (hierna: de verordening) wordt de vergunning door de burgemeester slechts verleend indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving door de aanwezigheid van de inrichting niet ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed.
In artikel 6, eerste lid, van de verordening is bepaald dat indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat of wordt voldaan aan het criterium, gesteld in artikel 4, derde lid, door de burgemeester een vergunning kan worden afgegeven voor een bepaalde proefperiode. De proefperiode kan de duur van een half jaar niet overschrijden.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de verordening gaat, indien tijdens de proefperiode niet van bezwaren is gebleken, de tijdelijke vergunning van rechtswege over in een vergunning zonder tijdsbepaling.
2.2. Bij besluit van 9 mei 2003 heeft de burgemeester het besluit van 25 november 2002, waarbij aan [vergunninghoudster] een tijdelijke vergunning voor het exploiteren van een coffeeshop is verleend, gehandhaafd.
Vaststaat dat de burgemeester bij besluit van 9 juli 2003 aan [vergunninghoudster] voor het exploiteren van eerderbedoelde coffeeshop een overlastvergunning zonder tijdsbepaling heeft verleend. Voorts staat vast dat appellante tegen dit besluit van 9 juli 2003 bezwaar heeft gemaakt en dat dit bezwaar bij besluit van 11 november 2003 ongegrond is verklaard. Tegen dat laatste besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden.
2.3. Appellante bestrijdt tevergeefs het oordeel van de rechtbank dat zij geen belang heeft bij een inhoudelijk beoordeling van het besluit van 9 mei 2003.
Appellante betoogt dat zij nog wel zodanig belang heeft omdat het besluit van 9 juli 2003 geen nieuw besluit is, nu de burgemeester bij brief van 9 juli 2003 de tijdelijke vergunning heeft omgezet in een vergunning zonder tijdsbepaling, als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de verordening. De ter discussie staande tijdelijke vergunning ligt ten grondslag aan de vergunning zonder tijdsbepaling. Derhalve zal een uitspraak over de tijdelijke vergunning consequenties hebben voor de vergunning zonder tijdsbepaling, aldus appellante.
De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat van een situatie als omschreven in artikel 6, derde lid, van de verordening geen sprake is, reeds omdat tijdens de proefperiode wel van bezwaren is gebleken en dat de tijdelijke vergunning dan ook niet van rechtswege is overgegaan in een vergunning zonder tijdsbepaling. De burgemeester heeft bij besluit van 9 juli 2003 een vergunning zonder tijdsbepaling verleend. Vaststaat dat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
In zoverre appellante beoogd heeft te betogen dat in de aan haar gerichte brief van de burgemeester van 9 juli 2003 verwarring is gewekt over het rechtskarakter van het besluit van 9 juli 2003, kan het betoog haar niet baten. Appellante is niettegenstaande die mogelijk gewekte verwarring in bezwaar gekomen tegen dat besluit, in welk bezwaar zij is ontvangen bij besluit van 11 november 2003, zodat zij door die gestelde verwarring niet in haar processuele belangen is geschaad. Nu zij tegen het besluit van 11 november 2003 niet in beroep is gekomen heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat appellante geen belang meer heeft bij een oordeel op het door haar ingestelde beroep, nu zij daarmee niet kan bewerkstelligen hetgeen zij beoogt, te weten dat de vergunning zonder tijdsbepaling niet in stand blijft.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Egmond
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005