200408108/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/2757 van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 augustus 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Bij besluit van 24 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Lier (thans Westland, hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om uiterlijk 29 december 2002 de opslag van papier in de woning, gelegen aan de [locatie] in [plaats] (hierna: het perceel), te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 17 maart 2003, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2004, verzonden op 24 augustus 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 november 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 25 maart 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.A. Pors, advocaat te Oud-Beijerland, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. E. de Vilder, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht - voorzover hier van belang - luidt:
1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.
4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
2.2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noorderlee-Bleijenburg" de bestemming "Woongebied I".
Ingevolge artikel 11, onder 1, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming, voorzover thans van belang, bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 24 is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en deze voorschriften.
2.3. Vaststaat dat appellant ten tijde van het bestreden besluit de aan de orde zijnde woning niet bewoonde en zijn hoofdverblijf elders had.
Anders dan appellant is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college op grond van de inspectie van 18 september 2002, in samenhang met de eerdere waarnemingen van een medewerker van de GGD, die de woning regelmatig bezocht, terecht heeft vastgesteld dat sprake was van papieropslag in een zodanige omvang dat die niet te verenigen is met de woonfunctie, zodat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt.
Niet aannemelijk is geworden dat de inspectie op onzorgvuldige wijze heeft plaats gevonden en dat de daarop gebaseerde bevindingen onjuist zijn. Dit vindt bevestiging in de grote hoeveelheid papier die bij de ontruiming is verwijderd.
2.4. Het college was dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. Niet in geschil is dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.7. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhaving had behoren af te zien.
2.8. Het betoog van appellant dat aan hem een te korte termijn om te voldoen aan de aanschrijving is gegund, faalt.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is bij het gunnen van een termijn aan appellant tot en met 29 december 2002 rekening gehouden met diens eigen verklaring op 16 december 2002, dat hij in staat was voor het einde van het jaar het papier uit de woning verwijderd te hebben. Gelet op de grote hoeveelheid papier in de woning, de brandgevaarlijkheid daarvan, de gevolgen van een brand, ook voor de omliggende woningen, en de extra risico's bij de jaarwisseling, heeft de rechtbank met recht aangenomen dat het college terecht een spoedeisend belang aanwezig heeft geacht om de woning vóór de jaarwisseling van papier te ontdoen. Niet aannemelijk is geworden dat appellant redelijkerwijs niet aan de aan hem gegunde termijn kon voldoen.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005