200410687/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap "Haarlemsche Grond- en Huizen Exploitatie BV", gevestigd te Leidschendam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 november 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 23 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) appellante op grond van artikel 14 van de Woningwet aangeschreven onder aanzegging van bestuursdwang om voor 1 juni 2003 de in het besluit vermelde voorzieningen te treffen aan het pand Scheldestraat 7 te Haarlem (hierna: het pand).
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2004, verzonden op 23 november 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.L.M. de Dood, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Woningwet laat het college, indien het van oordeel is dat de kosten, verbonden aan de uitvoering van een aanschrijving, niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten opbrengsten en de aanschrijving betrekking heeft op een woning, woonkeet of woonwagen, bij die aanschrijving de keuze tussen enerzijds het uitvoeren van de aanschrijving en anderzijds het binnen een door hem in de aanschrijving te bepalen termijn staken of doen staken van de bewoning.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Woningwet is het college niet verplicht de in het eerste lid genoemde keuze te laten ingeval de woning of woonwagen behoort tot een in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte bij verordening aangewezen categorie van woningen of woonwagens.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet in te zien valt dat het college in het bestreden besluit niet gemotiveerd is ingegaan op de bezwaren van appellante. Appellante betoogt dat het college vele bezwaren niet behandeld heeft en dat de beslissing op bezwaar derhalve niet behoorlijk is gemotiveerd. Bovendien heeft de rechtbank volgens appellante miskend dat het college een kostencalculatie van de te treffen voorzieningen had moeten maken op grond waarvan had kunnen worden vastgesteld of uitvoering van die voorzieningen lonend zou zijn.
2.2.1. Dit betoog faalt. In het bestreden besluit wordt, ter motivering van het dictum, verwezen naar het ten behoeve van het bestreden besluit opgestelde advies van 10 april 2003 van de daarvoor aangewezen Kamer uit de commissie beroep- en bezwaarschriften. Het advies van de Kamer is gebaseerd op het advies van de Afdeling Wonen van 17 februari 2003, dat in het advies van de Kamer aangeduid wordt als "het ambtelijk verweer" en waarin gemotiveerd elk punt uit het bezwaarschrift is weerlegd. Ook heeft de inspecteur woningtoezicht van de gemeente Haarlem een berekening gemaakt van de verhouding tussen de kosten en de opbrengsten van de te treffen voorzieningen, op grond waarvan hij concludeert dat deze verhouding redelijk is. Het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften maakt eveneens melding van deze berekening. Zowel het ambtelijk verweer als de berekening vormen bijlagen bij het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften en hebben tijdens de bezwaarprocedure ter inzage gelegen. Het advies met de bijlagen bevat de motivering van het bestreden besluit. Hiermee is de motivering van het bestreden besluit toereikend te achten.
Voor zover appellante de hiervoor genoemde berekening inhoudelijk betwist, hoeft daar niet op te worden ingegaan. De berekening was immers niet noodzakelijk. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Woningwet hoefde het college niet de in het eerste lid van dit artikel bedoelde keuze te laten tussen enerzijds het uitvoeren van de aanschrijving en anderzijds het binnen een door hem in de aanschrijving te bepalen termijn staken of doen staken van de bewoning. De vraag of de kosten, verbonden aan de uitvoering van de aanschrijving, al dan niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten opbrengsten, is daarmee irrelevant. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de huur van het pand € 165,- per maand bedraagt en dat in de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland woningen met een huur tot € 565,- aangewezen zijn als schaarse woonruimte.
De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat niet in te zien valt dat het college in het bestreden besluit niet gemotiveerd is ingegaan op appellantes bezwaren.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005