200500707/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1049 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 december 2004 in het geding tussen:
de Informatie Beheer Groep.
Bij besluit van 14 juli 2004 heeft het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing appellante namens de Informatie Beheer Groep (hierna: IBG) bericht dat zij is uitgeloot voor de opleiding Tandheelkunde (Voltijd) voor het studiejaar 2004-2005.
Bij besluit van 11 augustus 2004 heeft de IBG het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 februari 2005 heeft de IBG van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de IBG, vertegenwoordigd door mr. F. Hummel-Fekkes, werkzaam bij de IBG, zijn verschenen.
2.1. Artikel 16, tweede lid, van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (Uitleg Reg. 1999, 22; hierna: de Regeling) luidt: "De notaris kent iedere gegadigde een willekeurig lotnummer toe."
2.2. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak, voorzover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 11 augustus 2004 in stand blijven. Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de door de IBG gehanteerde lotingmethode, waarbij de oorspronkelijke alfabetische volgorde in zekere zin een rol blijft spelen, voldoende willekeurig is in de zin van de Regeling en dat er geen aanknopingspunten zijn te vinden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de regelgever aan het door de IBG gehanteerde lotingsysteem verdergaande eisen beoogde te stellen.
Appellante betoogt dat de overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, onbegrijpelijk en onjuist zijn, aangezien de regelgever niet uitgaat van een "oorspronkelijke alfabetische volgorde" maar van een volstrekt willekeurig lotnummer, getrokken door de notaris. Appellante is van mening dat een oorspronkelijke alfabetische volgorde niet voldoende willekeurig is in de zin van de Regeling.
2.2.1. Voorts richt het hoger beroep zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het feit dat na de rangschikking aan alle lotnummers volgnummers worden toegekend, niet met zich brengt dat het lotnummer niet meer bepalend is voor de vraag of al dan niet wordt ingeloot voor een studie.
Appellante betoogt dat, ingeval sprake is van rangschikking van lotnummers, het niet anders kan zijn dan dat ook het volgnummer blijkbaar een medebepalende factor is geworden, hetgeen niet op de wet of andere regelgeving is gebaseerd. Bovendien is volgens appellante niet duidelijk welke volgnummerlijst is gehanteerd, aangezien een lijst met volgnummers niet is overgelegd. Zonder een dergelijke lijst is verificatie niet mogelijk.
2.3. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder in haar uitspraak van 25 september 2002, inzake nr.
200200118/1heeft geoordeeld, is de gehanteerde methode, waarbij de oorspronkelijke alfabetische volgorde in zekere zin een rol blijft spelen, voldoende willekeurig in de zin van de Regeling. In de wetsgeschiedenis en in de toelichting op de Regeling zijn geen aanknopingspunten te vinden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de regelgever aan het lotingsysteem verdergaande eisen beoogde te stellen. Hoewel er andere lotingmethoden denkbaar zijn, zoals ook blijkt uit de door appellante beschreven simulatie, die de door appellante voorgestane willekeur in wiskundige zin benaderen, kan niet worden staande gehouden dat het door de IBG gehanteerde systeem niet aan het in de Regeling gestelde vereiste voldoet. Dat de IBG een lijst met volgnummers, wat daar ook van zij, eerst ter zitting heeft overgelegd, maakt dit niet anders.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht en op goede gronden de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005