ECLI:NL:RVS:2005:AT6973

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504154/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van milieuregels in horeca-inrichting

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juni 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een fitnesscentrum gevestigd te Uden, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uden, dat op 7 maart 2005 een last onder dwangsom had opgelegd wegens overtreding van milieuregels. De opgelegde dwangsommen waren vastgesteld op € 60,00 per twee weken voor overtreding van een bepaald voorschrift, met een maximum van € 120,00, en € 100,00 per overtreding van een ander voorschrift, met een maximum van € 25.000,00. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 mei 2005 werd het verzoek behandeld. Verzoeker stelde dat er geen overtreding was van de opgelegde voorschriften, maar verweerder had geconstateerd dat de stookinstallatie niet correct werd onderhouden en dat de geluidnormen werden overschreden. De Voorzitter overwoog dat de overtredingen voldoende waren aangetoond en dat handhaving in het algemeen belang was. Verzoeker betoogde dat de opgelegde termijn voor het treffen van maatregelen te kort was, maar de Voorzitter oordeelde dat de voorgestelde organisatorische maatregelen binnen de gestelde termijn konden worden gerealiseerd.

Uiteindelijk wees de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van verweerder. De Voorzitter concludeerde dat de belangen van handhaving zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 juni 2005.

Uitspraak

200504154/1.
Datum uitspraak: 3 juni 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], gevestigd te Uden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2005, verzonden op 11 maart 2005, heeft verweerder verzoeker lasten onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd wegens overtreding van de voorschriften 3.2.1 en 1.1.1 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). De dwangsommen zijn vastgesteld op een bedrag van € 60,00 per twee weken voor overtreding van voorschrift 3.2.1, met een maximum van € 120,00 en € 100,00 per keer dat een overtreding van voorschrift 1.1.1 wordt geconstateerd, met een maximum van € 25.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op 11 mei 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2005, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. E.E. Zeelenberg, advocaat te Apeldoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door J.M.B. Fleerakkers en mr. drs. S.M.W. Verouden, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als [partij], in persoon en bijgestaan door mr. J. Breeuwer, gemachtigde, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.        Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge het vierde lid stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van het Besluit, voorzover hier van belang, geldt voor het piekniveau veroorzaakt door in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau in in- of aanpandige woningen niet meer mag bedragen dan:
55 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
50 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
45 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
2.2.    Aan het onderhavige dwangsombesluit ligt ten grondslag een aantal controles, waarvan de laatste heeft plaatsgevonden op 17 februari 2005. Gebleken is dat in de inrichting van verzoeker, een fitnesscentrum, de stookinstallatie niet overeenkomstig voorschrift 3.2.1 van het Besluit wordt onderhouden en dat het ingevolge voorschrift 1.1.1 van dit besluit geldende piekniveau gedurende de avondperiode in in- of aanpandige woningen van 50 dB(A) wordt overtreden. Verweerder is van mening dat deze illegale situatie moet worden beëindigd, waarbij verzoeker een termijn is gegund tot en met 19 mei 2005.
2.3.    Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat, nog daargelaten de vraag of daadwerkelijk is gehandeld in strijd met voorschrift 3.2.1 van het Besluit, vóór het verstrijken van de door verweerder gestelde begunstigingstermijn in ieder geval geen sprake meer was van overtreding van voornoemd voorschrift. Verweerder heeft dit niet bestreden. Gelet hierop ziet de Voorzitter in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Verzoeker betoogt dat er geen overtreding is van het ingevolge voorschrift 1.1.1 van het Besluit geldende piekniveau gedurende de avondperiode in in- of aanpandige woningen van 50 dB(A). Daartoe heeft hij gewezen op het feit dat blijkens een in 1996 opgesteld akoestisch rapport destijds aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden werd voldaan. Sindsdien is geen sprake geweest van veranderingen binnen de inrichting, aldus verzoeker.
2.4.1.    Niet bestreden is dat bij verschillende metingen gedurende de avondperiode door verweerder in de boven de inrichting gelegen woning [locatie] overschrijdingen van 1 tot 31 dB(A) van de toegestane waarde van 50 dB(A) zijn geconstateerd. De conclusie is daarom dat is gehandeld in strijd met voorschrift 1.1.1 van het Besluit, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden. Het feit dat in 1996 geen sprake zou zijn geweest van overtreding van de geldende geluidnormen kan hier niet aan afdoen.
2.5.    Verzoeker heeft verder betoogd dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten hem een last onder dwangsom op te leggen. Daarbij heeft hij aangevoerd dat verweerder hem tevens een last onder dwangsom heeft opgelegd vanwege de strijdigheid van de exploitatie van de inrichting met het bestemmingsplan, hetgeen verzoeker overigens betwist. Volgens hem zullen naar alle waarschijnlijkheid kostbare geluidbeperkende maatregelen moeten worden getroffen om te kunnen voldoen aan voornoemde geldende geluidgrenswaarde. Zolang onduidelijkheid bestaat over het voortbestaan van de inrichting kunnen deze maatregelen naar zijn mening niet in redelijkheid van hem worden gevergd. Indien de exploitatie van de inrichting in strijd zou zijn met het bestemmingsplan zal de inrichting immers moeten worden gesloten en zouden de getroffen maatregelen te niet worden gedaan, aldus verzoeker. Zodra duidelijkheid is verkregen over het al dan niet kunnen voortbestaan van de inrichting heeft verzoeker zich bereid verklaard, indien noodzakelijk, geluidbeperkende maatregelen te treffen.
2.5.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.2.    Vaststaat dat sprake is van aanzienlijke overschrijdingen, welke - zo is gebleken - regelmatig plaatsvinden. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting worden deze met name veroorzaakt door op de grond vallende halters. Naar het oordeel van de Voorzitter is ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat, voorafgaand aan het nemen van structurele geluidbeperkende maatregelen, voorzover deze mochten blijken, tijdelijk door middel van organisatorische maatregelen deze overschrijdingen kunnen worden voorkomen. Dergelijke maatregelen hoeven, anders dan verzoeker heeft gesteld, geen grote investeringen te vergen. De Voorzitter ziet gelet op het vorenstaande, en ook overigens, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het opleggen van de bestreden last onder dwangsom.
2.6.    Voorzover verzoeker heeft betoogd dat de door verweerder gestelde begunstigingstermijn te kort is, overweegt de Voorzitter dat de hiervoor aangeduide organisatorische maatregelen binnen de gestelde termijn zouden kunnen worden gerealiseerd. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Voorzitter in redelijkheid de gestelde begunstigingstermijn kunnen verbinden aan het bestreden besluit.
2.7.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Leeuwen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2005.
373.