200408623/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Wooninc. stichting voor gemeenschappelijk woningbeheer" en de vereniging "Woningbouwvereniging Beter Wonen Patrimonium", beide gevestigd te Eindhoven,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 september 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven.
Bij besluit van 28 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: het college) een kapvergunning verleend aan de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Eindhoven voor het kappen van een treurwilg op het perceel, plaatselijk bekend gemeente Eindhoven, Veldmaarschalk Montgomerylaan/Winston Churchilllaan (hierna: het perceel), met het oog op een ter plaatse te realiseren zorgcomplex.
Bij besluit van 16 november 2001 heeft het college de daartegen door [partijen] en de Stichting Stadsbomen Eindhoven (hierna: de SSBE) gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2002 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door de SSBE daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de bezwaren tegen het besluit van 28 november 2000 gegrond zijn verklaard, dat besluit is herroepen en de gevraagde vergunning alsnog is geweigerd.
Bij uitspraak van 7 september 2004, verzonden op 16 september 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De SSBE heeft bij brief van 4 december 2004 een memorie ingediend.
Bij brief van 8 december 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 28 april 2005 aan de orde gesteld. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven is het verboden om zonder vergunning van het college een houtopstand of een boom die op grond van een krachtens artikel 4.5.6 opgelegde verplichting is geplant, te vellen of te doen vellen.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hun beroep niet-ontvankelijk is om reden dat zij in hun hoedanigheid van (mogelijk) toekomstig eigenaar van het perceel niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt bij het besluit tot weigering van de kapvergunning zoals dat is genomen bij de bestreden beslissing op bezwaar. Zij voeren aan dat zij wel belanghebbend zijn omdat het college het perceel slechts zal overdragen na de verlening van een bouwvergunning voor het door hen op het perceel te verwezenlijken bouwplan. Appellanten stellen dat de verlening van deze bouwvergunning afhankelijk is van de verlening van de kapvergunning en dat zij schade lijden door het weigeren van de kapvergunning nu zij grondrente verschuldigd zijn en hun bouwplannen niet kunnen realiseren.
2.3. Het betoog van appellanten faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraken van 25 augustus 2000 zaaknr. 199900214/1, JB 2000, 274; 27 november 2001 zaaknr. 200200765/1 (aangehecht); 10 januari 2002 zaaknr. 200103901/2, JB 2002, 67 en 14 mei 2003 zaaknr.
200203941/1, is slechts het belang van de aanvrager van een vergunning rechtstreeks betrokken bij weigering van het gevraagde. Nu appellanten niet de aanvragers zijn van de kapvergunning, zijn zij niet als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb aan te merken bij het (alsnog) weigeren van de kapvergunning. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat appellanten in hun hoedanigheid van (mogelijk) toekomstig eigenaar van het perceel geen belanghebbenden zijn bij dat besluit. Met juistheid heeft de rechtbank daarbij overwogen dat de omstandigheid dat het weigeren van de kapvergunning wellicht gevolgen heeft in de privaatrechtelijke relatie tussen de gemeente en appellanten dit niet anders maakt. De rechtbank heeft het beroep van appellanten dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan de gronden van appellanten gericht tegen de aan de weigering van de kapvergunning ten grondslag gelegde motivering komt de Afdeling niet toe.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005