200501827/2.
Datum uitspraak: 26 mei 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 24 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Leek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 mei 2004, het bestemmingsplan "Hoofdstraat 133 I te Midwolde" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 januari 2005, nr. 2004-16.590/2/B.5, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 mei 2005, waar verzoekers, in de personen van [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. Westerdorp, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P. Staal, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het bedrijf Forest Fruit, een paddestoelenkwekerij, dat is gevestigd aan de Hoofdstraat 133 I te Midwolde. Hiertoe is aan het perceel de bestemming "Kwekerij van gewassen" toegekend.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij verzoeken bij wege van voorlopige voorziening het goedkeuringsbesluit te schorsen. Zij menen dat het toekennen van nieuwe bouwmogelijkheden tot 800 m² voor een niet-grondgebonden bedrijf in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (hierna: het POP). Het bedrijf Forest Fruit, ten behoeve waarvan het plan is opgesteld, is volgens verzoekers geen kwekerij van gewassen. In het verlengde hiervan betogen verzoekers dat het bedrijf een niet-agrarisch of aan de landbouw verwant bedrijf is. Nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf is volgens verzoekers in strijd met het POP. Voorts is het plan naar hun mening in strijd met het in het verleden gevoerde gemeentelijke beleid dat uitging van slechts grondgebonden agrarische activiteiten in het buitengebied en niet-grondgebonden activiteiten probeerde te voorkomen. Ter zitting hebben verzoekers voorts aangevoerd dat het plan in strijd is met de Regiovisie Groningen-Assen 2030 (hierna: de Regiovisie).
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt dat reeds onder het vorige plan een agrarisch bedrijf mogelijk was met bouwmogelijkheden van 800 m². Hij meent dan ook dat het niet gaat om nieuwvestiging of uitbreiding van een niet-agrarische activiteit en evenmin om nieuw- of hervestiging van een agrarisch bedrijf, zodat het beleid terzake uit het POP niet van toepassing is. Hij voert voorts aan dat het POP geen specifiek beleid bevat ten aanzien van niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid zoals hier aan de orde en heeft daarom het algemene beleid uit het POP ten aanzien van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van toepassing geacht. In dit verband meent hij dat het plan voldoende waarborgen biedt voor een goede landschappelijke inpassing van het plan. Hij heeft hierbij gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de bouwmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan niet verruimd zijn.
2.5. Voorzover verzoekers menen uit voorgaande bestemmingsplannen af te kunnen leiden dat het gemeentelijke beleid er op is gericht dat alleen grondgebonden agrarische bedrijven in het buitengebied zijn toegestaan, overweegt de Voorzitter, wat er ook zij van de juistheid van dit standpunt, dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.5.1. In het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1992 is aan het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "besloten gebied" toegekend. Het perceel is onder dat plan bestemd voor al dan niet aan de grond gebonden veehouderijen, fokkerijen en mesterijen en pluimveebedrijven, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven, houtteelt en kwekerijen van gewassen. Er is geen bouwvlak toegekend.
In 1994 is voor het perceel een wijzigingsplan vastgesteld ten behoeve van een kwekerij in heesters en planten. Het plan biedt bebouwingsmogelijkheden tot maximaal 800 m². Het perceel is voorts bestemd voor grondgebonden veehouderijbedrijven, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven, houtteelt en kwekerijen van gewassen.
In 1997 is het bestemmingsplan "Buitengebied" gedeeltelijk herzien.
Ter zitting is gebleken dat de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" in 1997 niet ziet op het perceel dat thans in geding is. Het geldende planologische regime voor het desbetreffende perceel is derhalve het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1992 zoals dat is gewijzigd bij het wijzigingsplan uit 1994.
2.5.2. Op grond van het wijzigingsplan zijn ter plaatse diverse soorten grondgebonden agrarische bedrijven, waaronder een kwekerij van gewassen, mogelijk met bebouwingsmogelijkheden tot maximaal 800 m².
Het voorliggende plan maakt ter plaatse een niet-grondgebonden kwekerij van gewassen mogelijk met bebouwingsmogelijkheden tot maximaal 800 m². Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Kwekerij van gewassen" bestemd voor bedrijven die zijn gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen.
Anders dan verzoekers veronderstellen kan een niet-grondgebonden kwekerij van gewassen als bedoeld in het voorliggende bestemmingsplan worden aangemerkt als een agrarische activiteit. Voorts is de Voorzitter vooralsnog van oordeel dat een paddestoelenkwekerij zoals Forest Fruit die exploiteert, mogelijk is binnen de bestemming "Kwekerij van gewassen" die in het voorliggende plan aan de gronden is toegekend.
In tegenstelling tot hetgeen verzoekers menen volgt uit het voorgaande dat het plan niet voorziet in de mogelijkheid van nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf. Het wijzigingsplan voorzag immers reeds in de vestiging van een agrarisch, zij het grondgebonden, bedrijf met bebouwingsmogelijkheden tot 800 m². Het voorliggende plan biedt niet meer bebouwingsmogelijkheden dan het wijzigingsplan.
Verweerder is er derhalve terecht vanuit gegaan dat het in het POP verwoorde beleid ten aanzien van nieuw- of hervestiging van agrarische bedrijven niet van toepassing is op de onderhavige situatie. Voorts heeft hij terecht gesteld dat het POP geen specifiek beleid bevat ten aanzien van niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid, anders dan intensieve veehouderijen, in het buitengebied en heeft hij bij de beoordeling van het plan het algemene POP-beleid, dat onder meer ervan uitgaat dat bebouwing zorgvuldig in het landschap dient te worden ingepast, in aanmerking kunnen nemen.
2.5.3. Aan het gehele perceel is naast de bestemming "Kwekerij van gewassen" de aanduiding "besloten gebied" toegekend. In artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de bestemming "Kwekerij van gewassen" voorzover de gronden zijn aangeduid met "besloten gebied" mede gericht is op de bescherming van de beplante perceelsscheidingen en dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen.
Ingevolge het vierde lid kan het college van burgemeester en wethouders binnen het bebouwingsvlak aangeduid met "besloten gebied" nadere eisen stellen aan de plaats van de gebouwen. In het tweede lid is voorts bepaald, voorzover hier van belang, dat voorzover op grond van nadere eisen een belangenafweging is vereist, bij deze belangenafweging in acht dient te worden genomen dat de nadere eisen met betrekking tot de bebouwing uitsluitend kunnen worden gesteld met het oog op de inpassing in het landschapsbeeld.
Gezien het vorenstaande is de Voorzitter vooralsnog van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het plan voldoende waarborgen biedt dat de bouw van de bedrijfshal geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en landschappelijk inpasbaar is. Hij heeft daarbij gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheden dat het plan ten opzichte van het wijzigingsplan niet meer bebouwing toelaat en dat de maximale bouwhoogte ten opzichte van het wijzigingsplan in het voorliggende plan is teruggebracht van 14 meter naar 10 meter.
Het vorenstaande in aanmerking genomen is de Voorzitter er vooralsnog niet van overtuigd dat het plan in zoverre in strijd is met het POP.
2.5.4. Voorzover verzoekers stellen dat het plan in strijd is met de Regiovisie overweegt de Voorzitter dat de Regiovisie voortvloeit uit een samenwerkingsverband tussen twaalf gemeenten en de provincies Drenthe en Groningen. In de Regiovisie is vermeld dat daarin de globale visie van het samenwerkingsverband is uitgewerkt en geconcretiseerd en dat de provincies de Regiovisie hebben verankerd in hun provinciale omgevingsplannen. In het POP, dat dateert van na de Regiovisie, is vermeld dat de ambities zoals neergelegd in de Regiovisie op hoofdlijnen in het POP zijn opgenomen. Niet is gebleken dat de Regiovisie voorzover van belang voor de voorliggende zaak, op onjuiste wijze is vertaald in het POP.
2.5.5. Gezien het vorenstaande heeft de Voorzitter niet de verwachting dat het bestreden besluit op bovengenoemde punten in de hoofdzaak niet in stand zal blijven.
2.5.6. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2005.