ECLI:NL:RVS:2005:AT6560

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407139/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor het vellen van lindebomen door college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem op 27 mei 2003 een vergunning geweigerd voor het vellen van twee lindebomen. Appellant, die bezwaar maakte tegen deze beslissing, kreeg op 4 november 2003 te horen dat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Maastricht, die op 7 juli 2004 de uitspraak van het college bevestigde. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 1 april 2005 ter zitting behandelde. Appellant was aanwezig, maar het college verscheen niet.

De Raad van State overwoog dat volgens de Bomenverordening van de gemeente Gulpen-Wittem een vergunning vereist is voor het vellen van bomen. Het college kan een vergunning weigeren op basis van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon, en waarden voor recreatie en leefbaarheid. Appellant stelde dat het risico van omwaaien of afbreken van takken van de lindebomen zwaarder zou moeten wegen dan de belangen van de gemeente bij het behoud van de bomen. De Raad van State oordeelde echter dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bomen beeldbepalend zijn en een landschappelijke waarde bezitten. Appellant had zijn betoog niet onderbouwd met deskundigenrapporten.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 1 juni 2005.

Uitspraak

200407139/1.
Datum uitspraak: 1 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (hierna: het college), voorzover hier van belang, aan appellant een vergunning voor het vellen van twee lindebomen geweigerd.
Bij besluit van 4 november 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2004, verzonden op 15 juli 2004, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Het college is met berichtgeving vooraf niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening gemeente Gulpen-Wittem (hierna de Bomenverordening) is het zonder vergunning van het college verboden houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:
a.    natuur- en milieuwaarden;
b.    landschappelijke waarden;
c.    cultuurhistorische waarden;
d.    waarden van stads- en dorpsschoon;
e.    waarden voor recreatie en leefbaarheid.
2.2.    Appellant betoogt dat het omwaaien van de twee lindebomen of het afbreken van takken, onder meer als mogelijk gevolg van blikseminslag, een dermate groot risico met zich brengt dat dit belang bij het vellen van de bomen zwaarder moet wegen dan het belang van de gemeente bij het behoud van de bomen, temeer daar de kwalificaties die de gemeente aan de bomen heeft gegeven zijns inziens subjectief zijn.
2.3.    Dit betoog faalt. Allereerst heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich - mede gelet op de bij de gemeente aanwezige specifieke deskundigheid - niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de twee lindebomen beeldbepalend zijn en daardoor een landschappelijke waarde als bedoeld in de Bomenverordening bezitten. Voorzover appellant dit oordeel van het college in twijfel trekt, heeft hij dit niet met een rapport van een deskundige onderbouwd.
De rechtbank is voorts met juistheid tot de slotsom gekomen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de landschappelijke waarden en de waarden van dorpsschoon dan aan de belangen van appellant bij het vellen van de twee lindebomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het de gemeente bij de bezichtiging ter plaatse voldoende is gebleken dat de twee lindebomen in een gezonde staat verkeren. Niet is aannemelijk gemaakt dat de kans op omwaaien en/of afbreken van takken - hetgeen persoonlijk letsel of schade aan het huis van appellant tot gevolg zou kunnen hebben - groter is dan maatschappelijk aanvaardbaar is te achten. Het tegendeel is door appellant niet met behulp van een deskundigenrapport aangetoond.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2005
47-465.