ECLI:NL:RVS:2005:AT6157

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406219/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming winningsplan gaswinning uit het voorkomen Oldelamer door Total E&P Nederland B.V.

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 mei 2005 uitspraak gedaan over het winningsplan voor gaswinning uit het voorkomen 'Oldelamer', ingediend door Total E&P Nederland B.V. Het besluit van de Minister van Economische Zaken om in te stemmen met dit winningsplan, dat op 14 juni 2004 werd genomen, werd door appellante aangevochten. De appellante, die niet bij naam is genoemd, heeft haar beroep ingesteld op 5 augustus 2004, na het ter inzage leggen van het besluit op 26 juni 2004. Tijdens de zitting op 21 april 2005 heeft de appellante haar beroep gedeeltelijk ingetrokken, maar heeft zij ook nieuwe argumenten ingebracht die door de Afdeling als strijdig met de goede procesorde werden beschouwd, omdat deze niet eerder in de procedure naar voren waren gebracht.

De Afdeling heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het beroep werd niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking had op de onafhankelijkheid van de Technische Commissie Bodembeweging, omdat appellante deze grond niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit had ingebracht. De Afdeling heeft ook de argumenten van appellante over de duur van de gaswinning en de mogelijke trillingen als gevolg van de gaswinning beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat de Minister niet onterecht had ingestemd met het winningsplan, aangezien de gaswinning binnen de periode van de verleende concessie valt en er geen overtuigend bewijs was dat de gaswinning verantwoordelijk was voor de trillingen in de omgeving.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedurele stappen bij het indienen van beroepsgronden en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims over milieueffecten.

Uitspraak

200406219/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Economische Zaken,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2004, kenmerk ME/EP/UM/4015990, heeft verweerder ingestemd met het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Total E&P Nederland B.V." ingediende winningsplan als bedoeld in artikel 34 van de Mijnbouwwet voor de winning van gas uit het voorkomen "Oldelamer". Dat voorkomen wordt thans geëxploiteerd door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V." (hierna: Vermilion). Dit besluit is op 26 juni 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2005. Appellante is daar bijgestaan door R. Wieland, A. Bijlsma en S. de Visser, gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.H. Keinemans en drs. F.B. Rispens, ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en ir. J.P.A. Roest, ambtenaar van het Staatstoezicht op de mijnen.
Voorts is Vermilion, vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting heeft appellante het beroep, voorzover betrekking hebbende op het waarborgfonds mijnbouwschade, ingetrokken.
2.2.    Ter zitting heeft appellante voor het eerst betoogd dat onvoldoende nauwkeurig onderzoek heeft plaatsgevonden naar bodemdaling ten gevolge van de gaswinning. Het aanvoeren van deze beroepsgrond in dit stadium van de procedure acht de Afdeling in strijd met de goede procesorde. Daarbij neemt zij in aanmerking dat niet is gebleken dat appellante deze grond niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen. Voornoemde grond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.3.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellante heeft de grond inzake de onafhankelijkheid van de Technische commissie bodembeweging niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.4.    Appellante betoogt dat verweerder niet had mogen instemmen met het winningsplan, voorzover daarin is opgenomen dat de winning in elk geval tot 2016 zal duren. Volgens appellante is in 1993 toegezegd dat de gaswinning 10 jaar zou duren en derhalve nu reeds zou zijn geëindigd.
2.4.1.    Op basis van de stukken stelt de Afdeling vast dat bij Koninklijk Besluit van 10 juli 1989 (Stcr. 1989, 145) een aardgas- en olieconcessie is verleend voor het gebied "Gorredijk", waarin het voorkomen Oldelamer is gelegen. In artikel 33 van dat Besluit is bepaald dat de concessie geldt, te rekenen vanaf de dag van haar van krachtwording, voor een periode van 35 jaar. Aldus valt de duur van de gaswinning die in het winningsplan is opgenomen binnen de periode waarvoor concessie is verleend. Of eerdere beëindiging van de gaswinning zou zijn toegezegd, doet aan die concessie niet af. De beroepsgrond faalt.
2.5.    Appellante betoogt voorts dat door verweerder ten onrechte is geconcludeerd dat geen sprake is van trillingen vanwege de gaswinning. Volgens appellante zijn in de omgeving van het voorkomen "Oldelamer" wel degelijk trillingen voelbaar.
2.5.1.    Verweerder sluit niet uit dat trillingen zijn gevoeld, maar acht het niet aannemelijk dat die trillingen het gevolg zijn van de gaswinning. Verweerder wijst daarbij op het rapport "Detectiegrenzen voor aardbevingen in Nederland" waarin de detectiegrenzen van het Seismisch netwerk Noord Nederland en Alkmaar zijn vastgelegd en waaruit volgt dat de detectiegrens zodanig is dat een voelbare trilling als gevolg van de gaswinning geregistreerd zou moeten zijn. Trillingen van andere bronnen worden niet geregistreerd door de detectie-instrumenten. Het seismisch netwerk heeft in de omgeving van het voorkomen "Oldelamer" tot nu toe geen trilling geregistreerd.
Voorts wijst verweerder op het rapport van TNO-NITG, genaamd "Deterministische Hazard analyse voor geïnduceerde seismiciteit", van april 2004, waarin wordt geconcludeerd dat de kans op bevingen als gevolg van gaswinning bij Oldelamer verwaarloosbaar is, gelet op de bij Oldelamer aanwezige karakteristieke geologische eigenschappen. Nu het voorgaande wordt onderschreven door de Technische commissie bodembeweging, die verweerder ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Mijnbouwwet heeft geadviseerd, acht verweerder de stelling van appellante dat sprake is van trillingen vanwege de gaswinning niet juist.
2.5.2.    De Afdeling stelt vast dat de juistheid van voormelde rapporten door appellante niet is betwist. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de trillingen waarop zij doelt door gaswinning zijn veroorzaakt. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in verband met trillinggevaar vanwege gaswinning niet met het winningsplan had mogen instemmen. De beroepsgrond slaagt niet.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de onafhankelijkheid van de Technische Commissie Bodembeweging betreft;
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005
157-428.