ECLI:NL:RVS:2005:AT6152

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503844/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake gedoogbesluit voor inrichting zonder vergunning onder de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 mei 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, Argentia B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg, dat op 23 november 2004 had besloten om het zonder de vereiste vergunning in werking hebben van een inrichting voor de verwerking van metaalhoudende afvalstoffen te gedogen. Dit besluit was genomen op verzoek van een vergunninghouder.

De verzoekster heeft op 29 april 2005 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, dat op 17 mei 2005 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat en gemachtigden, als de verweerder aanwezig. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, W. Konijnenbelt, heeft het verzoek beoordeeld.

De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit niet ziet op de activiteiten die de verzoekster vreesde, omdat er geen concreet zicht op legalisatie bestond voor deze activiteiten. Het handhavingstraject was inmiddels opgestart, en er was geen sprake van een afwijzing van het handhavingsverzoek van de verzoekster. Daarom ontbrak de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, en werd het verzoek afgewezen.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de Voorzitter, mr. W. Konijnenbelt, werd bijgestaan door mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200503844/2.
Datum uitspraak: 20 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Argentia B.V.", gevestigd te Moerdijk,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2004 heeft verweerder op verzoek van [vergunninghouder] besloten het zonder de vereiste vergunning krachtens de Wet milieubeheer in werking hebben van een inrichting, bestemd voor inname, be- en verwerking van metaalhoudende afvalstoffen, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], te gedogen.
Bij besluit van 19 april 2005, verzonden op 22 april 2005, heeft verweerder het besluit van 23 november 2004 herroepen en daarvoor in de plaats besloten, voorzover hier van belang, dat het bestuursrechtelijk handhavend optreden uitsluitend is opgeschort voor de activiteiten waarvoor blijkens de verleende ontwerp-(oprichtings)vergunning van 15 maart 2005 concreet zicht op legalisatie bestaat. Het bepaalde bij de verleende ontwerp-vergunning dient, met inachtneming van de daaraan verbonden voorschriften, correct te worden nageleefd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 29 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 mei 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam, en ir. D. Sijtsma en P.F.C. van Oosterbos, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door R.H.H. Renneberg en mr. J.J. Beek, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is [vergunninghouder] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster richt zich tegen het bestreden besluit, omdat de drijver van de inrichting zonder daartoe strekkende vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, maar ook zonder expliciet gedoogbesluit de als gevolg van het faillissement van Interchemic B.V. achtergelaten (vloeibare) gevaarlijke afvalstoffen binnen de inrichting kan opslaan, be- en verwerken, zonder dat daarvoor voorschriften gelden ter bescherming van het milieu.
2.3.    De Voorzitter stelt vast dat het bestreden besluit niet ziet op de door verzoekster gevreesde activiteiten, omdat ten aanzien van die activiteiten blijkens de ontwerpvergunning van 15 maart 2005 geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Blijkens het verhandelde ter zitting is het "handhavingstraject" ten aanzien van deze activiteiten inmiddels opgestart. Van een afwijzing van het handhavingsverzoek van verzoekster van 19 april 2005 is  geen sprake. De Voorzitter is daarom van oordeel dat voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening de daartoe ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste onverwijlde spoed ontbreekt. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt    w.g. Heijerman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2005
255.