ECLI:NL:RVS:2005:AT6150

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503271/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in milieurechtelijke vergunningverlening

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 mei 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een milieurechtelijke vergunning. Het geschil betreft een besluit van 22 februari 2005, waarbij de burgemeester en wethouders van Overbetuwe een vergunning hebben verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting, gelegen aan [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 2 maart 2005 ter inzage gelegd. De verzoeker heeft op 13 april 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 10 mei 2005 ter zitting is behandeld.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De kern van het geschil is of het bedrijf op het naastgelegen perceel [locatie 2] tezamen met de desbetreffende inrichting één inrichting vormt volgens de Wet milieubeheer. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de inrichting nog niet is opgericht en de procedure voor de bouwvergunning nog niet is afgerond. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een spoedeisend belang bij het treffen van voorlopige voorzieningen en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden verleend. De beslissing van de Voorzitter is in het openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200503271/2.
Datum uitspraak: 20 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van de desbetreffende inrichting gelegen aan de [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 2 maart 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 mei 2005, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Polman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en L.J.M. Auwens, gemachtigde, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het onderhavige geschil is gericht op de vraag of het onderhavige bedrijf en het op het naastgelegen perceel [locatie 2] gelegen bedrijf [partij] tezamen één inrichting vormen in de zin van artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer.
2.2.1.    Gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen door verzoeker is aangevoerd thans geen spoedeisend belang is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat de inrichting feitelijk nog niet is opgericht en de bouwvergunning weliswaar is aangevraagd, maar de procedure tot verlening daarvan nog niet is afgerond. Gelet op het vorenstaande kan vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Drouen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2005
375.