200407238/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1933 BELEI van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 juli 2004 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (thans: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
Bij besluit van 19 juli 1999 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de Staatssecretaris) op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (hierna: Brrm 1997) een aanvullende restauratiesubsidie verleend ten bedrage van ƒ 12.491,00 (€ 5.668,17), zijnde 20% van de resterende subsidiabele kosten van ƒ 62.457,00 (€ 28.341,75).
Bij besluit van 20 juni 2003 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover de verlening van de resterende subsidie niet heeft plaatsgevonden op basis van het steeds gehanteerde subsidiepercentage van 30, het besluit gewijzigd met dien verstande dat aan appellante alsnog een subsidie wordt verleend in de resterende subsidiabele kosten op basis van een subsidiepercentage van 30, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2004, verzonden op 19 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn namens de erven van appellant aangevuld bij brief van 22 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 december 2004 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2005, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door M.J. Sypkens Smit, ambtenaar in dienst van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 kan de Staatssecretaris subsidie verstrekken ten behoeve van het herstel en de instandhouding van beschermde monumenten. Ingevolge het derde lid, voorzover hier van belang, worden met betrekking tot het verstrekken van deze subsidie bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld.
Op basis van artikel 34, derde lid, van de Monumentenwet 1988 is vastgesteld het Brrm 1997 (Stb. 1997, nr. 145).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het Brrm 1997 bedraagt de subsidie 20 procent van de subsidiabele restauratiekosten.
Ingevolge artikel 36 van het Brrm 1997 kan de Minister artikelen van het Besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang dat dit besluit beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2. Appellant was eigenaar en bewoner van een monument, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Ter zake van de restauratie die heeft plaatsgevonden tussen 1979 en 1981 zijn in de jaren 1992, 1994, 1995 en 1996 op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (1991) (hierna: Brrm 1991) bedragen betaalbaar gesteld, gebaseerd op een restauratiesubsidie die 30% van de subsidiabele restauratiekosten bedraagt.
2.3. De Staatssecretaris heeft bij het besluit van 19 juli 1999 op grond van artikel 17 van het Brrm 1997 een restauratiesubsidie van ƒ 12.491,00 (€ 5.668,17) verleend. Bij de beslissing op bezwaar heeft de Staatssecretaris met toepassing van artikel 36 van het Brrm 1997 artikel 17, eerste lid, in zoverre buiten toepassing gelaten, dat de subsidie niet wordt verleend op basis van 20, maar 30 procent van de resterende subsidiabele restauratiekosten, omdat een strikte toepassing van het in dat artikel neergelegde percentage, gelet op de uitzonderlijk lange duur van het subsidietraject, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank, gelet op het uitzonderlijk lange subsidietraject en de tussentijdse wijzigingen in de regelgeving, ten onrechte heeft overwogen dat de Staatssecretaris bij de beslissing op bezwaar op goede gronden het subsidiepercentage met toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen bepalen op 30.
2.4.1. Het betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet staande kan worden gehouden dat de Staatssecretaris bij de toepassing van de hardheidsclausule, in aanmerking nemend dat bij de eerdere subsidieverstrekkingen eveneens een percentage van 30 van de subsidiabele restauratiekosten is gehanteerd, niet in redelijkheid het subsidiepercentage op 30 heeft kunnen stellen. Het standpunt van de Staatssecretaris dat vanwege de voorgeschiedenis en het uitzonderlijk lange subsidietraject, waaronder ook de termijn waarbinnen hij een beslissing op bezwaar heeft genomen, sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, noopte hem niet om bij de toepassing van de hardheidsclausule alsnog de subsidiepercentages toe te passen uit de vóór het Brrm 1991 geldende regelgeving. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking, dat niet staande kan worden gehouden, dat de Staatssecretaris door reeds een verhoging toe te passen in redelijkheid aan appellant niet voldoende is tegemoet gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005