ECLI:NL:RVS:2005:AT6138

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502096/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R. Cleton
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lobith Tolhuisstraat 2004 en verzoek om voorlopige voorziening

Op 6 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Rijnwaarden het bestemmingsplan "Lobith Tolhuisstraat 2004" vastgesteld. Dit plan beoogt de bouw van een bijzondere woonvoorziening met veertien appartementen voor bewoners met een verstandelijke handicap aan de Tolhuisstraat te Lobith. Tegen dit besluit hebben verzoekers, die tegenover het plangebied wonen, op 9 maart 2005 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Ze vrezen voor schaduwhinder, parkeerhinder en verkeersonveilige situaties door de voorziene hoogte van de woonvoorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 3 mei 2005 behandeld. De gemeenteraad van Rijnwaarden was vertegenwoordigd door L.R. Hendriks, terwijl Woningbouwvereniging De Goede Woning werd vertegenwoordigd door mr. F. Voerman. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, was afwezig. De Voorzitter oordeelde dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bouwhoogte van maximaal tien meter is in overeenstemming met het vorige bestemmingsplan, en de effecten op privacy en schaduwhinder zijn gering. Ook werd geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het aantal benodigde parkeerplaatsen zal toenemen of dat er verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.

De Voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen grond is voor de verwachting dat in de bodemprocedure anders geoordeeld zal worden. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2005.

Uitspraak

200502096/2.
Datum uitspraak: 19 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Rijnwaarden het bestemmingsplan "Lobith Tolhuisstraat 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, no. RE2004.68711, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 9 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 maart 2005, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 mei 2005, waar verzoekers in persoon zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Rijnwaarden, vertegenwoordigd door L.R. Hendriks, ambtenaar van de gemeente, en als belanghebbende Woningbouwvereniging De Goede Woning, vertegenwoordigd door mr. F. Voerman, advocaat te Doetinchem.
Verweerder is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan beoogt de bouw van een bijzondere woonvoorziening, bestaande uit veertien appartementen, aan de Tolhuisstraat te Lobith voor bewoners met een verstandelijke handicap mogelijk te maken.
2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij wonen tegenover het plangebied en vrezen door de voorziene hoogte van de woonvoorziening in hun privacy te worden geschaad en schaduwhinder te ondervinden. Voorts vrezen zij voor parkeerhinder en verkeersonveilige situaties op de Tolhuisstraat.
Zij verzoeken om schorsing van het bestreden besluit om te voorkomen dat met de uitvoering van het plan kan worden begonnen.
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
2.5.    De gronden in het plangebied zijn bestemd als "Bijzondere woonvorm". Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met die bestemming bestemd voor zorgvoorzieningen in een woon- en leefgemeenschap voor begeleid (zelfstandig) wonen en voor erven, parkeren, erfbeplanting en tuin.
Ingevolge het tweede lid van het artikel zijn op die gronden uitsluitend een woongebouw ten behoeve van de onder het eerste lid genoemde zorgvoorzieningen waaronder maximaal veertien wooneenheden en voorzieningen voor 24-uurszorg en andere bouwwerken ten behoeve van de onder het eerste lid vermelde zorgdoeleinden toegelaten.
Op grond van het derde lid van het artikel gelden bij het bouwen van bouwwerken als bedoeld in het tweede lid de aanduidingen op de plankaart, alsmede de volgende bepalingen:
a) het woongebouw -of gedeelten daarvan- mag uitsluitend zodanig worden geplaatst dat de voorgevelrooilijn niet overschreden wordt. In afwijking hiervan mogen ondergeschikte bouwdelen de voorgevelrooilijn met maximaal één meter overschrijden;
b) het woongebouw moet in het bouwvlak worden geplaatst;
c) de diepte van het bouwvlak bedraagt elf meter;
d) de hoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal tien meter;
e) de hoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal twee meter, met uitzondering van vlaggenmasten en lichtmasten tot een maximale hoogte van acht meter.
2.5.1.    In het plangebied stonden twee gebouwen waarin een kerkelijk centrum en acht appartementen waren ondergebracht. Deze gebouwen hadden een bouwhoogte van negen meter. Het vorige bestemmingsplan voorzag echter in een maximumbouwhoogte van tien meter. De woonvoorziening in dit plan kan gelet op de hiervoor vermelde bepaling van artikel 3, derde lid, onder d, van de planvoorschriften, eveneens maximaal tien meter hoog worden.
Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de bouwhoogte in dit plan niet verschilt van de bouwhoogte in het vorige plan.
In verhouding tot het vorige plan kan de woonvoorziening evenwel ongeveer twee meter dichterbij de Tolhuisstraat en de woning van verzoekers komen te liggen. In het kader van eventueel te ondervinden schaduwhinder heeft het gemeentebestuur de voorheen bestaande situatie, de op grond van het vorige plan toegestane situatie en de situatie die op grond van dit plan kan ontstaan, onderzocht.
De Voorzitter is, gelet op de uitkomsten van dat onderzoek, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de effecten van het plan met betrekking tot schaduwhinder ten opzichte van de andere situaties gering zullen zijn. Voorts wordt niet verwacht dat de privacy van verzoekers als gevolg van de ligging van het woongebouw en de toeneming van het aantal wooneenheden onevenredig zal worden aangetast.
2.5.2.    Hoewel het aantal wooneenheden in het plangebied ten opzichte van de vorige situatie zal toenemen, acht de Voorzitter het, gelet op de doelgroep van de toekomstige bewoners van de woonvoorziening, niet waarschijnlijk dat er meer parkeerplaatsen nodig zullen zijn dan voorheen. Bovendien is ter zitting gebleken dat op de Markt die direct ten zuidoosten van het voorziene woongebouw ligt voldoende parkeervoorzieningen voor de bezoekers en verzorgers aanwezig zijn.
Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat het woongebouw ligt in een 30-kilometer zone acht de Voorzitter het niet aannemelijk dat het plan tot verkeersonveilige situaties in de Tolhuisstraat zal leiden.
2.5.3.    Gelet op het voorgaande, ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen grond voor de verwachting dat in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.5.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2005
12-449.