ECLI:NL:RVS:2005:AT6133

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406773/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woning en koelruimte in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellante tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bladel ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de bouwvergunning voor een woning en een koelruimte/keuken op een perceel met de bestemming 'agrarische bedrijven'. Appellante had eerder een bouwvergunning verkregen voor de woning, maar het college trok deze vergunning in en weigerde een nieuwe vergunning voor de koelruimte. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, omdat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan. Appellante stelde dat de garage, die als winkel werd gebruikt, niet als bedrijfsgebouw mocht worden aangemerkt en dat de totale oppervlakte voor detailhandel niet werd overschreden. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de aanbouw ten minste gedeeltelijk ten dienste van de detailhandel stond, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor vergoeding van proceskosten, aangezien de intrekking van de bouwvergunning een gevolg was van veranderde omstandigheden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200406773/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bladel (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel kadastraal bekend […], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 maart 2003 heeft het college geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een koelruimte/keuken tegen een bestaand bijgebouw op het perceel.
Bij besluit van 25 maart 2003 heeft het college de bij besluit van 4 juli 2000 verleende bouwvergunning ingetrokken.
Bij besluit van 28 augustus 2003 heeft het college onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 25 juli 2003 het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2003 gegrond verklaard, dit besluit ingetrokken en het verzoek om vergoeding van de voor de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2003 heeft het college onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 25 juli 2003 het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2004, verzonden op 5 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen het besluit van 28 augustus 2003 en het besluit van 9 september 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 11 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 28 oktober 2004 heeft appellante een reactie ingediend.
Bij brief van 8 november 2004 heeft het college een nadere memorie ingediend.
Bij brief van 16 februari 2005 heeft appellante een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [maat A], en het college, vertegenwoordigd door F.H.J.J. Lenaers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In hoger beroep is aan de orde of de rechtbank terecht het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2003, voorzover het college het verzoek van appellante om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure heeft afgewezen en het besluit van het college van 9 september 2003, waarbij het college zijn besluit tot weigering van een bouwvergunning voor het oprichten van de koelruimte onverkort heeft gehandhaafd, ongegrond heeft verklaard.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" rust op het perceel de bestemming "agrarische bedrijven".
Ingevolge artikel 2.1, onder A, aanhef en sub 8, van de planvoorschriften, zijn deze gronden onder meer bestemd voor bewerking/verwerking en/of detailhandel in zelf-voortgebrachte en/of streekeigen producten (…), uitsluitend voorzover dit als een ondergeschikte functie valt aan te merken en tot een maximum van 50 vierkante meter.
2.3.    Het reeds gerealiseerde bouwplan betreft een aanbouw van ongeveer 32 vierkante meter, daadwerkelijk gebouwd is 37 vierkante meter, voor een koelruimte/keuken aan een bij een woning behorend bijgebouw (garage), waarin een winkel wordt geëxploiteerd.
2.4.    Het betoog van appellante, dat de rechtbank ten onrechte de garage niet heeft aangemerkt als bedrijfsgebouw, faalt. De garage is destijds gebouwd als bijgebouw bij de woning. De omstandigheid dat appellante de garage bij de woning feitelijk als winkel in gebruik heeft genomen, betekent niet dat de bestemming daarvan is gewijzigd, zodat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bouwplan moet worden uitgegaan van een bijgebouw bij de woning.
2.5.    Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het toegestane maximum voor detailhandel niet wordt overschreden aangezien de voor detailhandel in gebruik zijnde ruimte (de garage) slechts 48 vierkante meter beslaat, faalt. De rechtbank is terecht uitgegaan van de totale oppervlakte van de garage van ongeveer 57 vierkante meter, nu niet in geschil is dat deze in het geheel wordt gebruikt voor detailhandel. Echter, ook indien 48 vierkante meter voor detailhandel in gebruik zou zijn, staat dit in de weg aan verlening van de gevraagde bouwvergunning voor de aanbouw, nu daarmee in ieder geval het toegestane maximum voor detailhandel zou worden overschreden.
2.6.    Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat de aanbouw geheel ten dienste staat van het door appellante geëxploiteerde varkensbedrijf faalt. In het bezwaarschrift wordt namens appellante aangegeven dat het bouwplan dient als opslagruimte ten behoeve van de ter plaatse toegestane bedrijvigheid, namelijk een agrarisch bedrijf met als nevenactiviteit de verkoop van zelf voortgebrachte en/of streekeigen producten. Uit het verslag van de hoorzitting van 15 juli 2003 van de commissie voor de bezwaarschriften blijkt verder dat appellante aldaar naar voren heeft gebracht dat de ruimte wordt gebruikt voor de opslag van diermedicijnen en voor de koeling van voor de verkoop bestemd vlees, zodat moet worden geconcludeerd dat de koelruimte zowel ten dienste staat van de winkelactiviteiten als van andere bedrijfsactiviteiten. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de aanbouw tenminste gedeeltelijk ten dienste van de detailhandel staat.
2.7.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat voor de aanbouw geen vergunning kan worden verleend wegens strijd met genoemde bepaling van het bestemmingsplan. Verlening van de vergunning zou er immers toe leiden dat de reeds bestaande strijd met het bestemmingsplan nog verder zou worden vergroot.
De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep van appellante tegen het besluit van 9 september 2003 ongegrond verklaard.
2.8.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de intrekking van het besluit van 25 maart 2003 een gevolg is van een verandering van omstandigheden en dat van een aan het college te wijten onrechtmatigheid geen sprake is, nu [maat A] eerst tijdens de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften onvoorwaardelijk heeft verklaard na voltooiing van de in aanbouw zijnde nieuwe woning, die woning te zullen gaan bewonen en bereid te zijn de oude woning te ontmantelen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor vergoeding van de door appellante in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten.
2.9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005
17-444.