200409453/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 oktober 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 5 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) appellant gelast, onder aanzegging van bestuursdwang, tot het verwijderen van de zonder bouwvergunning geplaatste dakkapel aan de voorzijde van de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 29 september 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2004, verzonden op 13 oktober 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 januari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door E.R.J. Herklots, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet - voorzover hier van belang - is, in afwijking van artikel 40, eerste lid van de wet, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van bij algemene maatregel van bestuur aangegeven bouwwerken, mits het voornemen tot het bouwen van een dergelijk bouwwerk schriftelijk bij burgemeester en wethouders is gemeld.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit meldingplichtige bouwwerken komt voor de toepassing van artikel 42 van de Woningwet in aanmerking een dakkapel, voorzover gelegen op het achterdakvlak.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor de dakkapel geen bouwvergunning vereist is, aangezien een dakkapel een meldingplichtig bouwwerk als bedoeld in artikel 2 van het Besluit meldingplichtige bouwwerken is.
2.2.1. Vast staat dat de dakkapel aan de voorzijde van de woning is geplaatst, zodat om deze reden reeds het betoog van appellant niet kan slagen.
2.3. De conclusie is dat gehandeld is in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er ten tijde van het bestreden besluit concreet uitzicht bestond op legalisatie. Hiertoe voert hij aan dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu het college voor verscheidene, met zijn dakkapel vergelijkbare, illegaal geplaatste dakkapellen in dezelfde straat achteraf een bouwvergunning heeft verleend.
2.5.1. Dit betoog faalt reeds omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bedoelde dakkapellen gelijk zijn aan of vergelijkbaar zijn met de thans aan de orde zijnde situatie. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de ter zitting overgelegde foto's is gebleken dat de dakopbouw van appellant, onder meer gezien de afmetingen daarvan en de plaatsing ten opzichte van de dakgoot, in rechtens relevante mate verschilt van de dakkapellen waar appellant naar verwijst.
2.6. In hetgeen appellant voor het overige naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat van het college kon worden verlangd van handhavend optreden af te zien.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005