ECLI:NL:RVS:2005:AT5686

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503167/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • S.T. Heijstek-van Leussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake wijziging inrichting koffiebranderij en theehandel

Op 13 mei 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Bolsward. Verzoekers, wonend te Bolsward, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 maart 2005, waarbij een melding van de koffiebranderij en theehandel 'Drie Mollen sinds 1818 B.V.' is geaccepteerd. Deze melding betreft een verandering van de inrichting aan de Koopman Heeresweg 3 te Bolsward, waarbij onder andere een nieuwe koffiebrander en uitbreiding van de bedrijfstijd naar volcontinu zijn voorzien.

Verzoekers betogen dat de aanpassingen binnen de inrichting leiden tot een vergroting van het productieproces en dat de melding niet volstaat. Zij stellen dat de veranderingen geluid- en trillinghinder veroorzaken en in strijd zijn met het bestemmingsplan. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders, stelt echter dat de veranderingen geen grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen dan de bestaande vergunningen toestaan. De Voorzitter heeft de zaak op 2 mei 2005 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekers als de vertegenwoordigers van de gemeente en de vergunninghoudster aanwezig waren.

Na beoordeling van de ingediende rapporten en het verhandelde ter zitting, concludeert de Voorzitter dat er onvoldoende bewijs is voor de stellingen van verzoekers over de hinder door laagfrequent geluid en de toename van het energieverbruik. De Voorzitter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af, omdat de aanpassingen binnen de inrichting niet in strijd zijn met de Wet milieubeheer en de milieuvergunningen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200503167/1.
Datum uitspraak: 13 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.        [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2.        [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bolsward,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2005, kenmerk I/KR 05-619, heeft verweerder een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer van koffiebranderij en theehandel "Drie Mollen sinds 1818 B.V." geaccepteerd met betrekking tot een verandering van haar inrichting aan de Koopman Heeresweg 3 te Bolsward.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2005, heeft verzoeker sub 1, en bij brief van 5 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2005, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2005, waar verzoeker sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. W. Kattouw, verzoeker sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. K.J.M. Rotink en J. Brouwer, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward, en [directeur], daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    De inrichting van vergunninghoudster betreft een koffiebranderij en theehandel, gelegen op het gezoneerde industrieterrein 'De Klokslag'. Voor de inrichting is op 28 mei 1996 een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend. Op 19 juni 1997 is een veranderingsvergunning verleend waarbij de geurvoorschriften ambtshalve zijn gewijzigd.
2.2.    De melding, gedateerd 18 januari 2005, ziet op het plaatsen van een koffiebrander (brander 3), het gebruiken van brander 1 in geval van calamiteiten, het in werking hebben van vier productielijnen voor het produceren van koffiepads met een totale capaciteit van ongeveer 200 ton per week, het in werking hebben van een nieuwe productielijn voor het produceren van thee met een totale capaciteit van ongeveer 5 ton per week, en het uitbreiden van de bedrijfstijd naar volcontinu.
Bij brief van 17 februari 2005 zijn aanvullende gegevens ingediend met betrekking tot een omschrijving van te treffen geluidreducerende maatregelen, de termijn waarbinnen deze maatregelen worden getroffen, het na realisatie van brander 3 door de inrichting uitvoeren van een controlemeting, en de voorwaarden voor het na deze controlemeting opstellen van een plan van aanpak voor het treffen van geluidreducerende maatregelen. Deze gegevens worden geacht deel uit te maken van de melding.
2.3.    Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.4.    Verzoekers sub 1 en sub 2 betogen dat, nu de aanpassingen binnen de inrichting leiden tot een vergroting van het productieproces en van de intensiviteit ervan, niet met een melding had kunnen worden volstaan. Ter zitting hebben zij gesteld door de veranderingen binnen de inrichting onder meer geluid- en trillinghinder te ondervinden vanwege laagfrequent geluid. Verder stellen verzoekers dat de veranderingen in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan.
2.4.1.    Verweerder acht de gemelde veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan niet zodanig dat die leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Zo kan zijns inziens aan de in de vigerende revisievergunning opgenomen geluidgrenswaarden worden voldaan mits eerdergenoemde maatregelen worden getroffen. Van laagfrequent geluid als gevolg van de veranderingen binnen de inrichting is volgens verweerder geen sprake. Er is voorts geen toename van geurhinder en voor toename van het energieverbruik behoeft evenmin te worden gevreesd, aldus verweerder.
2.4.2.    De Voorzitter stelt vast dat verweerder zich bij nemen van het bestreden besluit onder meer heeft gebaseerd op het geurrapport van Witteveen+Bos, kenmerk BWD1-3/krub/001, van 22 december 2004, en het akoestisch onderzoeksrapport van WNP raadgevende ingenieurs, kenmerk 6041324.R01, van 18 januari 2005. Beide rapporten zijn opgesteld ten behoeve van de melding. Volgens deze rapporten voldoet de geur- en geluidsituatie in de omgeving van de inrichting na realisatie van de gemelde aanpassingen en na het treffen van eerdergenoemde geluidreducerende maatregelen aan de bepalingen uit de vigerende vergunningen van 28 mei 1996 en 19 juni 1997.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van de in de onderzoeksrapporten genoemde gegevens en conclusies met betrekking tot geur en geluid heeft mogen uitgaan. Wat betreft de hinder door laagfrequent geluid en de toename van het energieverbruik als gevolg van de gemelde aanpassingen binnen de inrichting is de Voorzitter van oordeel dat daarvan onvoldoende is gebleken.
Voorzover verzoekers sub 1 en sub 2 stellen dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, overweegt de Voorzitter dat deze grond geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer.
2.5.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2005
353.