ECLI:NL:RVS:2005:AT5669

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501450/1 en 200501450/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • D. Dolman
  • N.I. Breunese-van Goor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied 1996 door college van gedeputeerde staten van Utrecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 mei 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening en een beroep tegen de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Het wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996', dat op 19 oktober 2004 door het college van burgemeester en wethouders van Leusden is vastgesteld. Appellante, de stichting 'Stichting Nieuw Knal Groen', heeft op 15 februari 2005 beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan, dat een vergroting van een agrarisch bouwperceel ten behoeve van de bouw van een schuur voor rundvee en de berging van werktuigen behelst.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het wijzigingsplan niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, waardoor belanghebbenden mogelijk niet op de hoogte zijn gesteld van hun mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Dit is in strijd met de bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht de beoordelingsmarges heeft overschreden door goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan.

De uitspraak leidt tot de vernietiging van het besluit van 14 december 2004, waarbij goedkeuring aan het wijzigingsplan werd verleend. De Voorzitter heeft tevens het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar gelast dat de provincie Utrecht de proceskosten en het griffierecht aan appellante vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van het wijzigingsplan en de procedures rondom bestemmingsplannen.

Uitspraak

200501450/1 en 200501450/2.
Datum uitspraak: 12 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de stichting "Stichting Nieuw Knal Groen", gevestigd te Leusden,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leusden het wijzigingsplan "wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996"" vastgesteld.
Bij besluit van 14 december 2004, nr. 2004REG003561i, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2005, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 9 maart 2005 heeft het gemeentebestuur van Leusden een reactie ingediend.
Bij brief van 5 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.E.M. Corsten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn het gemeentebestuur van Leusden, vertegenwoordigd door R.M.J. van der Borg-Greefhorst en P.Th. van Nimwegen, ambtenaren van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door ing. J.G.C. van Schaik, daar gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3.    Het wijzigingsplan houdt een wijziging in van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996". Het plan voorziet in een vergroting van het agrarische bouwperceel aan de [locatie] te [plaats] ten behoeve van de bouw van een schuur voor rundvee en de berging van werktuigen. Verweerder heeft dit plan goedgekeurd.
2.4.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij heeft onder meer aangevoerd dat het ontwerp-plan niet op de juiste wijze is bekendgemaakt.
2.5.    In artikel 11, eerste lid, van de WRO is, voorzover hier van belang, bepaald dat bij het bestemmingsplan wordt geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de wijziging naar voren te brengen.
Ingevolge artikel 5, achttiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" moet bij het vaststellen van een wijzigingsplan de procedure worden gevolgd die is vervat in Afdeling 3.4 van de Awb.
In artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is, voorzover hier van belang, bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het ambtshalve of op aanvraag te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van ten minste vier weken ter inzage legt voor hen aan wie ingevolge artikel 3:13 de gelegenheid wordt geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, wordt voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van het ontwerp.
Op grond van artikel 3:13, eerste lid, kunnen belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
2.6.    In een publicatie in een gemeentelijk huis-aan-huisblad is vermeld dat vanaf 22 juli 2004 een bouwaanvraag ter inzage ligt voor het vergroten van het bouwperceel en het bouwen van een rundveestal en werktuigenberging aan de [locatie] en dat gedurende de termijn van terinzageligging zienswijzen kunnen worden ingediend. Daarbij is tevens vermeld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat het college op grond van de artikelen 15, 17 en 19 van de WRO vrijstelling kan verlenen.
Het ontwerp-wijzigingsplan is vastgesteld op 27 juli 2004, dus na de aanvang van de terinzagelegging van het bouwplan. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft hiervan geen publicatie plaatsgevonden. Evenmin is het ontwerp-plan ter inzage gelegd om belanghebbenden de gelegenheid te bieden hun zienswijze hierover naar voren te brengen.
Gelet hierop is niet voldaan aan de onder 2.5 weergegeven bepalingen.
Nu uitsluitend publicatie en terinzagelegging heeft plaatsgevonden van de bouwaanvraag en niet van het ontwerp-wijzigingsplan, valt niet uit te sluiten dat belanghebbenden onkundig zijn gebleven van de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen tegen het ontwerp-plan of anderszins in hun belangen zijn geschaad.
2.7.    Uit het vorenstaande volgt dat het wijzigingsplan tot stand is gekomen in strijd met artikel 5, achttiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996", gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WRO. Dit betekent dat verweerder, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Blijkens het vorenstaande is er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk, zodat de Voorzitter aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellante geen bespreking.
2.8.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Gezien de uitkomst van dit geding ziet de Voorzitter wel aanleiding de provincie Utrecht te gelasten ook het griffierecht te vergoeden dat appellante in verband met het verzoek heeft betaald.
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 14 december 2004, nr. 2004REG003561i;
III.    onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996"";
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 24,87 (zegge: vierentwintig euro en zevenentachtig cent); het dient door de provincie Utrecht aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de provincie Utrecht aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 546,00 (zegge: vijfhonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005
208.