ECLI:NL:RVS:2005:AT5650

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407265/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van stukken in asielprocedure en de weigeringsgronden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 7 juli 2004 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had verzocht om openbaarmaking van stukken die ten grondslag lagen aan een individueel ambtsbericht in het kader van een asielprocedure. De Minister van Buitenlandse Zaken had op 25 oktober 2002 een gedeeltelijke openbaarmaking van deze stukken toegestaan, maar had enkele documenten geweigerd op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de Minister in redelijkheid had kunnen besluiten om bepaalde informatie niet openbaar te maken, met name ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de methoden van onderzoek.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 april 2005 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, betwistte de beslissing van de Minister en de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de Minister de weigering om bepaalde informatie openbaar te maken, zoals de plattegrond en de selectiecriteria van de vertrouwenspersoon, niet voldoende had gemotiveerd. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de weigering van de plattegrond en verklaarde het beroep alsnog gegrond. De Minister werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellant met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in asielprocedures, maar ook de noodzaak om bepaalde informatie te beschermen om de belangen van betrokkenen te waarborgen. De Minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellant. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en onderstreept de rol van de Raad van State in het waarborgen van rechtsbescherming in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

200407265/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) het verzoek van appellant om openbaarmaking van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakte individuele ambtsbericht van 19 maart 2002 gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 11 april 2003 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2004, verzonden op 16 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 oktober 2004 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 3 november 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. E.J.P. Cats, advocaat te Emmen, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.H. Holterman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) - voorzover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2.    Vaststaat dat ten behoeve van het individuele ambtsbericht onderzoek is verricht door een vertrouwenspersoon in Guinee. Appellant heeft de beschikking gekregen over een memorandum van 5 februari 2002, houdende de van de zijde van het ministerie aan de vertrouwenspersoon gestelde vragen, en over een memorandum van 1 maart 2002, waarin de vertrouwenspersoon die vragen op basis van zijn onderzoek ter plaatse heeft beantwoord. De Minister heeft de door de vertrouwenspersoon gebruikte plattegrond en enkele passages uit die memoranda en bijlagen niet openbaar gemaakt met het oog op het belang van bescherming van bronnen, methoden en technieken van onderzoek, het actuele kennisniveau waarvan bij het onderzoek is uitgegaan en/of ter voorkoming van onevenredig nadeel. Hij heeft zich daarvoor in de beslissing op bezwaar beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g, van de Wob.
2.3.    Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de Minister in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat voornoemde belangen zich verzetten tegen openbaarmaking van de selectiecriteria die door de vertrouwenspersoon zijn gehanteerd bij de keuze van de in Guinee over appellant ondervraagde personen alsmede tegen openbaarmaking van de door de vertrouwenspersoon gebruikte plattegrond van de situatie ter plaatse.
2.4.    Dit betoog slaagt ten dele. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de volledige tekst van voornoemde memoranda en de plattegrond, sluit de Afdeling zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de Minister het belang van bescherming van methoden en technieken in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de passages waaruit onder meer de werkwijze van de vertrouwenspersoon blijkt, zodat openbaarmaking van die passages terecht is geweigerd. Dat appellant, gelet op het door hem in de asielprocedure te voeren verweer, groot belang heeft bij openbaarmaking daarvan, kan, gelet op doel en strekking van de Wob, hieraan niet afdoen. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden onderschreven.
De Afdeling volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat de Minister openbaarmaking van het bij het onderzoek gebruikte kaartmateriaal op goede gronden heeft geweigerd. Hoewel appellant al in de bezwaarfase om openbaarmaking daarvan heeft verzocht, is in de beslissing op bezwaar geen op dit stuk toegespitste motivering te vinden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het gebruik van kaartmateriaal bij het controleren van door appellant getekende plattegronden een te beschermen onderzoeksmethode is. Nu gesteld noch gebleken is dat het hier niet om openbaar kaartmateriaal gaat, valt voorts niet in te zien dat het belang van bescherming van de methoden en technieken van onderzoek alsmede het actuele kennisniveau dan wel de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob genoemde belangen zich tegen openbaarmaking van dat stuk zouden verzetten.
2.5.    De conclusie uit het vorenstaande is dat de beslissing op bezwaar, voor zover daarin de weigering om het bij het onderzoek gebruikte kaartmateriaal openbaar te maken, is gehandhaafd, niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, vernietigen. De Minister dient op dit punt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De aangevallen uitspraak komt voor het overige voor bevestiging in aanmerking.
2.6.    De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juli 2004, AWB 03/2760 WOB, voor zover het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 11 april 2003, voor zover daarin de weigering om de door de vertrouwenspersoon gebruikte plattegrond te verstrekken is gehandhaafd, ongegrond is verklaard;
II.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond;
III.    vernietigt het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 april 2003, DJZ/BR 253/2003 in zoverre;
IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V.    veroordeelt de Minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 321,00 (zegge: driehonderdeenentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005
306-450.