200409922/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 9 maart 2004 heeft de gemeenteraad van Smallingerland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 januari 2004, het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 oktober 2004, kenmerk 575004, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2005.
Bij brief van 22 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. K. van Stralen, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. E.G. Gommers, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
Appellanten zijn, zonder berichtgeving, niet verschenen.
2.1. Appellanten hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
2.2. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Ten aanzien van de stelling van appellanten dat de publicatie betreffende de terinzagelegging van het ontwerpplan onvolledig zou zijn, overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WRO in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, kan bij de kennisgeving van de terinzagelegging van een ontwerpplan worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud van het ontwerpplan.
Het ontwerpplan ziet onder meer op het perceel [locatie].
Uit de publicatie, die op 5 december 2003 is verschenen in de Staatscourant en in het blad Breeduit, blijkt dat het ontwerpplan onder meer bestaat uit een herziening van het op 1 oktober 2002 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" op onderdelen waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden en waartegen geen beroep is ingesteld. In zijn besluit van 20 mei 2003 heeft verweerder onder meer goedkeuring onthouden aan een deel van de uitbreiding van de aanduiding op de plankaart voor bedrijven op het perceel [locatie].
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat in zoverre aan de wettelijke voorwaarden voor publicatie is voldaan.
Voorts is in de door appellanten aangevoerde omstandigheid dat zij niet konden weten dat geen beroep is ingesteld tegen de in de publicatie genoemde planonderdelen, geen rechtvaardiging gelegen voor hun verzuim een zienswijze in te dienen. Gelet op de tekst van de publicatie had het op de weg van appellanten gelegen zich te vergewissen van de inhoud van het ontwerpplan en het verloop van de procedure.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005.