ECLI:NL:RVS:2005:AT5642

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410578/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake terugvordering subsidie mestverwerking

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 mei 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het hoger beroep van de besloten vennootschap Ferm-O-Feed B.V. tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de terugvordering van subsidie die eerder was verleend op grond van de Bijdrageregeling proefprojecten mestverwerking. De Minister had op 3 augustus 2001 besloten om de subsidie terug te vorderen, wat door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 november 2004 werd bevestigd. Ferm-O-Feed B.V. heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de terugvordering zou leiden tot aanzienlijke financiële problemen voor het bedrijf.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 28 april 2005 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de Minister de terugvordering niet kon opschorten, omdat dit in strijd zou zijn met het gemeenschapsrecht. De Europese Commissie had aangedrongen op terugvordering. De Voorzitter oordeelde dat er gecompliceerde rechtsvragen aan de orde zijn die nader onderzoek vereisen, en dat een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van verzoekster niet mogelijk was in deze procedure.

Desondanks heeft de Voorzitter besloten om de besluiten van de Minister te schorsen, op voorwaarde dat Ferm-O-Feed B.V. binnen twee weken een bankgarantie stelt voor het terug te vorderen subsidiebedrag. Dit biedt de Minister voldoende zekerheid dat hij het bedrag zal ontvangen indien de bodemprocedure in het ongelijk van verzoekster beslist. De Voorzitter heeft ook bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 409,00 aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 mei 2005.

Uitspraak

200410578/2.
Datum uitspraak: 10 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Ferm-O-Feed B.V.", gevestigd te Boxmeer,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/2581 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 26 november 2004 in het geding tussen:
verzoekster
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2001 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de Minister) de aan verzoekster op grond van de Bijdrageregeling proefprojecten mestverwerking verleende subsidie teruggevorderd.
Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft de Minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 april 2004 heeft de Minister de motivering van het besluit van 6 augustus 2003 gewijzigd.
Bij uitspraak van 26 november 2004, verzonden op 29 november 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 22 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 januari 2005.
Bij brief van 26 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 april 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. R. Aartssen, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. G. van Zon en mr. K.J. Oost, beiden ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de besluiten van 3 augustus 2001, 6 augustus 2003 en 5 april 2004 worden geschorst, totdat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep zal hebben beslist. Verzoekster stelt dat terugvordering van de subsidie, gelet op de financiële positie van haar bedrijf en het feit dat zij een financieringsregeling ten behoeve van de terugvordering zou moeten treffen, leidt tot een aanmerkelijk financieel nadeel. Aan de zijde van de Minister ontstaat volgens haar geen financieel nadeel, nu terugbetaling van de subsidie zal plaatsvinden met inbegrip van de wettelijke rente in het geval het hoger beroep niet mocht slagen.
2.3.    De Minister heeft aangevoerd dat hij de terugvordering niet kan opschorten, omdat dit in strijd zou zijn met het gemeenschapsrecht. Van de zijde van de Europese Commissie is bij brief van 7 april 2005 op terugvordering aangedrongen.
2.4.    De Voorzitter stelt voorop dat in de bodemprocedure gecompliceerde rechtsvragen aan de orde zijn, die onder meer betrekking hebben op de verhouding tussen het gemeenschapsrecht en nationaal bestuursrecht. Nader onderzoek is nodig voor een inhoudelijke beoordeling, waartoe deze procedure zich niet leent. De Voorzitter ziet dan ook af van een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van verzoekster vooruitlopend op de behandeling in de hoofdzaak.
2.5.    Ter zitting heeft verzoekster zich desgevraagd bereid verklaard ten behoeve van de Staat een voldoende bankgarantie te stellen voor de subsidie die wordt teruggevorderd en die verzoekster in geval in hoger beroep de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, zal dienen terug te betalen. Nu de Minister hierdoor voldoende zekerheid verkrijgt dat hij het subsidiebedrag alsdan zal ontvangen, ziet de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodanig dat verzoekster, hangende de uitspraak op het hoger beroep, niet tot terugbetaling behoeft over te gaan. De Voorzitter gaat er hierbij van uit dat verzoekster binnen twee weken na verzending van deze uitspraak door middel van een bankgarantie ten behoeve van de Staat op zodanige wijze financiële zekerheid stelt, dat de Minister zich verzekerd weet van de betaling door verzoekster van de vordering van de Staat indien verzoekster in de bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld, bij gebreke waarvan de Minister desgewenst een verzoek om opheffing van de bij deze te treffen voorziening kan doen.
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 3 augustus 2001, TRCDL/2001/3387, en van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 6 augustus 2003, TRCJZ/2003/6180, en 5 april 2004, TRCJZ/2004/2918;
II.    gelast dat de Staat der Nederlanden (Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 409,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2005
164-453.