ECLI:NL:RVS:2005:AT5375

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408580/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid voertuigen door de directeur van de Dienst Wegverkeer

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de keuringsbevoegdheid van twee wederpartijen door de directeur van de Dienst Wegverkeer. De directeur had op 19 maart 2004 besluiten genomen om de keuringsbevoegdheid van de wederpartijen voor voertuigen tot en met 3500 kg in te trekken voor de duur van zes maanden. Deze besluiten volgden op een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht, die de besluiten van de directeur had vernietigd. De directeur stelde dat de wederpartijen in strijd met de regelgeving hadden gehandeld door printafdrukken van roetmetingen te gebruiken voor meerdere APK-keuringen, wat leidde tot de intrekking van hun bevoegdheid.

De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de besluiten van de directeur in strijd waren met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, maar de Raad van State oordeelde dat dit oordeel niet kon standhouden. De Afdeling concludeerde dat de directeur terecht had vastgesteld dat de wederpartijen de keuringsvoorschriften hadden overtreden. De directeur had voldoende bewijs dat de keuringsrapporten niet correct waren ingevuld en dat de controleverplichtingen niet waren nagekomen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de keuringsvoorschriften en de verantwoordelijkheden van keurmeesters bij het afmelden van voertuigen. De Raad van State bevestigde dat de sancties die aan de wederpartijen waren opgelegd in overeenstemming waren met het beleid van de directeur en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200408580/1.
Datum uitspraak: 11 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht, verzonden op 10 september 2004, in het geding tussen:
1.   [wederpartij sub 1], wonend te [woonplaats],
2.   [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 maart 2004 heeft appellant (hierna: de directeur) de keuringsbevoegdheid van[wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor de duur van zes maanden.
Bij onderscheiden besluiten van 13 augustus 2004 heeft de directeur het daartegen door [wederpartij sub 1], respectievelijk [wederpartij sub 2], gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak, verzonden op 10 september 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover hier van belang, de daartegen door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd met daarop aansluitende kostenveroordeling en de directeur opgedragen om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de directeur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2005, waar de directeur, vertegenwoordigd door J. Greidanus, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.B. van Soerland, advocaat te Heerlen, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij sub 1] in persoon verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere dan de onder a en b genoemde uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Regeling) wordt na afloop van elke keuring het keuringsrapport volledig ingevuld zodanig dat dit ook zichtbaar is op de doorslag. Het keuringsrapport wordt ondertekend door de keurmeester die het voertuig aan de keuring heeft onderworpen.
Ingevolge artikel 43, derde lid, van de Regeling wordt, indien een voertuig aan de keuringseisen blijkt te voldoen, op het keuringsrapport aangetekend dat het voertuig is goedgekeurd en worden, indien van toepassing, de adviespunten vermeld.
Ingevolge artikel 43, vierde lid, van de Regeling wordt, indien er ten behoeve van de goedkeuring reparaties aan het voertuig zijn verricht, op het keuringsrapport aangegeven dat het voertuig is goedgekeurd na reparatie en worden de reparatiepunten en, indien van toepassing, de adviespunten vermeld. De afgekeurde onderdelen worden bewaard tot aan het moment dat het keuringsrapport aan de aanvrager wordt overhandigd.
Ingevolge artikel 43, vijfde lid, van de Regeling wordt, indien een voertuig niet aan de keuringseisen blijkt te voldoen, op het keuringsrapport aangegeven dat het voertuig is afgekeurd en worden de afkeurpunten vermeld en, indien van toepassing, de adviespunten en de reparatiepunten vermeld.
Ingevolge artikel 43, zesde lid, van de Regeling mag indien een roetmeting is uitgevoerd, de datum die is vermeld op de afdruk van de afdrukinrichting van de roetmeter maximaal één maand voor de datum van afgifte van het keuringsrapport liggen.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Regeling wordt, alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 43 is voldaan.
Ingevolge artikel 44, derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna na de acceptatie van de afmelding een transactiecode wordt weergegeven.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling wordt nadat een erkenning is verleend ten minste één maal per twee jaar door een daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer door middel van een herschouwing onderzocht of de erkenninghouder alsmede de keuringsplaats nog voldoen aan de in hoofdstuk 2 opgenomen erkenningseisen alsmede of de in hoofdstuk 6 opgenomen voorschriften worden nageleefd.
Ingevolge artikel 62 van de Regeling wordt, indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
2.2.    De directeur heeft aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten ten grondslag gelegd dat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] in de periode van twee jaar voorafgaand aan de herschouwing van 13 februari 2004 structureel en veelvuldig printafdrukken van één enkele roetmeting hebben gebruikt voor meerdere APK-keuringen en dat het tijdstip op de printafdrukken in veel gevallen later is dan het tijdstip van afmelding van het betreffende voertuig.
Hij heeft gesteld dat daarmee de artikelen 43 en 44, eerste lid, en derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling bij herhaling zijn overtreden.
2.3.    In geschil is het oordeel van de voorzieningenrechter dat de besluiten van 13 augustus 2004 vernietigd dienen te worden wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.    De directeur voert aan dat het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen sprake is van strijd met de artikelen 43, 44, tweede lid, en 44, derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling geen stand kan houden.
Dit betoog slaagt. Vast staat dat bij de herschouwing van 13 februari 2004 een aantal door [wederpartij sub 1], dan wel [wederpartij sub 2], ondertekende keuringsrapporten is aangetroffen waarbij van één keuring afkomstige, niet van een kenteken voorziene roetmeetstroken waren gevoegd. Nu, zoals niet in geschil is, een roetmeting deel behoort uit te maken van de keuring van elk van de voertuigen waarop genoemde keuringsrapporten betrekking hebben, hebben [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] voorafgaand aan het opstellen van de keuringsrapporten niet kunnen vaststellen dat en met welk resultaat de keuring van elk van deze voertuigen was afgerond. Nu ingevolge artikel 43 van de Regeling een keuringsrapport eerst na afloop van de - naar vanzelf spreekt: volledige - keuring wordt ingevuld, moet worden geoordeeld dat de desbetreffende keuringsrapporten in strijd met dit artikel zijn ingevuld. Hieraan doet niet af dat het vereiste dat een roetmeting dient te geschieden voordat een voertuig wordt afgemeld niet uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 43, zesde lid, van de Regeling.
Nu voorts ingevolge artikel 44, tweede lid, en derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling de keurmeester alvorens een voertuig af te melden moet controleren of de keuring heeft plaatsgevonden en of aan de verplichtingen uit artikel 43 is voldaan en bij de afmelding moet worden bevestigd dat deze controleverplichting is nagekomen, zijn de voertuigen eveneens in strijd met deze bepalingen afgemeld. Dat in bezwaar alsnog andere roetmeetstroken zijn overgelegd maakt dat niet anders, nu dat onverlet laat dat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] de controleverplichting van artikel 44 niet tijdig zijn nagekomen.
2.5.    De directeur voert voorts aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij sub 2] had moeten worden gehoord over het in het besluit van 13 augustus 2004 gestelde over het hanteren van een verkeerd toerental bij een aantal roetmetingen.
Ook dit betoog slaagt. Blijkens het besluit van 13 augustus 2004 hebben de bevindingen van de directeur over het hanteren van een onjuist toerental bij de roetmeting betrekking op een aantal van de door [wederpartij sub 2] ondertekende keuringsrapporten waarbij identieke roetmeetstroken zijn gevoegd. Deze bevindingen betreffen dus alleen keuringsrapporten waarop het primaire besluit betrekking had. Gelet hierop is zowel aan het besluit van 19 maart 2004 als aan het besluit van 13 augustus 2004 ten grondslag gelegd dat bij de keuringen waarop deze rapporten betrekking hebben niet kan worden vastgesteld dat de voertuigen waarop deze rapporten betrekking hebben volledig en correct zijn gekeurd, zodat sprake is van overtreding van de artikelen 43 en 44, tweede lid, en derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling. Nu voorts de aan [wederpartij sub 2] opgelegde sanctie - die in overeenstemming is met het terzake door de directeur gevoerde beleid - in bezwaar niet is gewijzigd, kan niet worden staande gehouden dat de bevindingen over het hanteren van een onjuist toerental voor de beslissing van 19 maart 2004 van aanmerkelijk belang waren. [wederpartij sub 2] hoefde ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht over deze bevindingen dan ook niet in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] waar de voorzieningenrechter niet aan toe is gekomen, behandelen.
2.7.    [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben betoogd dat niet kan worden staande gehouden dat structureel over een periode van twee jaren voorafgaand aan de herschouwing printafdrukken van één enkele roetmeting zijn gebruikt voor meerdere APK-keuringen.
Dit betoog faalt. Blijkens de stukken is in het kader van de herschouwing de administratie over de maanden maart, november en december 2003 en januari 2004 aan de Dienst Wegverkeer overgelegd. Bij controle daarvan heeft de directeur vastgesteld dat zowel in maart 2003 als in januari 2004 bij verschillende keuringsrapporten identieke roetmeetstroken zijn gevoegd. Gelet hierop heeft de directeur mogen concluderen dat de overtredingen een structureel karakter hebben.
2.8.    Voorts hebben [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] betoogd dat hen ten onrechte is verweten dat bij verschillende keuringsrapporten de tijdsvermelding op de roetmeetstrook later is dan het tijdstip van afmelden.
Ook dit betoog faalt. Uit de artikelen 43 en 44, tweede en derde lid onder h, van de Regeling, in onderlinge samenhang gelezen, vloeit voort dat een voertuig eerst mag worden afgemeld nadat de keurmeester heeft gecontroleerd of een volledige keuring heeft plaatsgevonden. Dit brengt mee dat ook de roetmeting, indien die moet worden verricht, vóór de afmelding moet hebben plaatsgevonden. Dat dit is gebeurd, kan voor de voertuigen waarvan de roetmeetstrook een later tijdstip vermeldt dan het tijdstip van afmelden, niet worden vastgesteld. De directeur heeft zich dan ook op grond van deze tijdstipvermeldingen op het standpunt mogen stellen dat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] de uit genoemde bepalingen voortvloeiende verplichtingen niet volledig zijn nagekomen en hij heeft deze vermeldingen mede aan zijn besluiten ten grondslag mogen leggen. Dat deze vermeldingen zijn veroorzaakt door een onjuiste tijdsinstelling van de roetmeter in verband met de wisseling tussen zomer- en wintertijd kan, wat daar van zij, niet tot een ander oordeel leiden. Immers, indien de roetmetingen, zoals [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] stellen, hebben plaatsgevonden vóór de afmelding van de betrokken voertuigen hadden zij de onjuiste tijdstipvermeldingen op de roetmeetstroken bij de controle moeten opmerken en moeten zorgdragen voor het (laten) bijstellen van de tijdsinstelling van de roetmeter.
2.9.    Het betoog van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] dat sprake is van administratieve fouten en niet van overtredingen van keurmeesters kan, gelet op het vorenoverwogene, ook niet slagen. Het betoog dat de besluiten van de directeur in strijd komen met het gelijkheidsbeginsel faalt reeds omdat dit op geen enkele wijze is onderbouwd.
2.10.    De bij de rechtbank ingestelde beroepen dienen alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht, verzonden op 10 september 2004, AWB 04/1279 WET FEE en AWB 04/1281 WET FEE;
III.    verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Mathot
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2005
413.