200500836/2.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Weert,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2004 heeft de gemeenteraad van Weert het bestemmingsplan "(Woon)gebieden rond het centrum" vastgesteld.
Bij besluit van 14 december 2004, kenmerk 2004/70292, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 31 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2005, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 april 2005, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.F. Winkels, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Namens het gemeentebestuur van Weert is mr. M.J. Jans, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op vier woongebieden en een bedrijventerrein in Weert.
2.3. Verzoeker, die woont aan de [locatie] te Weert, stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dat de mogelijkheid biedt 15 nieuwe woningen te bouwen op het perceel ten westen van zijn woning en voorzover het de bestemmingsregeling voor zijn eigen perceel betreft. Hij heeft een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat wordt begonnen met de bouw van de 15 woningen. Verzoeker vreest dat de daarvoor benodigde sloop- en bodemsaneringswerkzaamheden zullen leiden tot een verontreiniging van zijn eigen perceel. Ook vreest hij voor een aantasting van zijn woongenot vanwege privacyverlies, verlies van uitzicht en schaduwwerking. Ten slotte vraagt hij zich af of woningbouw mogelijk is in verband met het bedrijf aan de [locatie].
2.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het bestemmingsplan te onthouden en heeft het plan goedgekeurd. Hij acht de bouw van 15 woningen op het perceel naast dat van verzoeker uit planologisch oogpunt aanvaardbaar. Volgens verweerder zal geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van het woongenot van verzoeker.
Ook stelt hij dat de voorziene woningen liggen buiten de invloedssfeer van het bedrijf aan de [locatie]. Verder heeft hij ingestemd met het saneringsplan voor het desbetreffende perceel.
2.5. De Voorzitter stelt voorop dat de bezwaren van verzoeker over de wijze van uitvoering van de bodemsaneringswerkzaamheden in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Tegen het besluit tot instemming met het bodemsaneringsplan staan afzonderlijk rechtsmiddelen open.
Verder heeft schorsing van het bestreden besluit, zoals ter zitting naar voren is gekomen, niet tot gevolg dat de sloop- en bodemsaneringswerkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd. In zoverre bestaat dan ook geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. De woning van verzoeker staat in een stedelijke omgeving. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van 15 woningen op het naburige perceel, gelet op de ligging van dat perceel en gezien de maximaal toegestane bouwhoogte, zal leiden tot een onevenredige aantasting van zijn belangen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat het uitzicht van verzoeker wellicht enigszins wordt verminderd, doch dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.
Verder is gebleken dat het bedrijf aan de [locatie] door verweerder en het gemeentebestuur van Weert is ingedeeld in categorie 3 van de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" vanwege de geluidhinder die soortgelijke bedrijven kunnen veroorzaken. Gelet op de milieuvergunning die voor het bedrijf is verleend, ziet de Voorzitter echter geen grond voor het oordeel dat het bedrijf geluidhinder zal veroorzaken ter plaatse van de voorziene woningen. Daarbij neemt hij in aanmerking dat verzoeker, wiens woning ligt tussen het bedrijf en die woningen, ter zitting heeft verklaard geen geluidhinder van het bedrijf te ondervinden.
2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005