200404657/1.
Datum uitspraak: 11 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft verweerder de aanvraag van appellanten om een energiepremie afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2004 heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 5 augustus 2004, hebben appellanten een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan verweerder toegezonden die hierop desgevraagd heeft gereageerd bij brief van 9 september 2004.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2005, waar [appellant 1] in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piras en mr. H.C. van Scherpenseel, werkzaam bij het ministerie van verweerder, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
2.1.1. Op basis van artikel 15.13 van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, nr. 248; hierna: de premieregeling 2003)
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de premieregeling 2003, wordt onder energiepremie verstaan: de in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of een daarin genoemde voorziening.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, ten eerste, van de premieregeling 2003 wordt onder voorziening verstaan: een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde nieuwe energiebesparende voorziening of maatregel als bedoeld in bijlage 1.
2.1.2. Bijlage 1, behorend bij artikel 1, onder d, en j van de premieregeling 2003 is de Energiepremie-Lijst 2003 met de omschrijving van de apparaten en voorzieningen.
In deze bijlage wordt onder titel 2005 vermeld een dak-of vlieringisolatie met Rd ≥2,50 m².K/W - waarbij volgens de toelichting hierop de uitvoering geschied door een derde, zijnde een ondernemer. Onder titel 2006 is vermeld een doe-het-zelf toepassing isolatie met Rd ≥2,50 m². K/W.
2.2. Niet in geschil is dat op de aanvraag van appellanten de premieregeling 2003 van toepassing is.
2.3. Appellanten betogen dat de door hen zelf aangebrachte isolatie aan hun woning voldoet aan de normen om energiepremie toe te kennen. Zij stellen hiertoe dat de verschillende isolatiematerialen die zij gebruikt hebben bij elkaar opgeteld een Rd-waarde van meer dan 2,50 m².K/W opleveren. De door hen toegepaste constructie is identiek aan een constructie die is toegepast in een tv-programma van 14 maart 2004, welke constructie heeft geleid tot toekenning van een energiepremie, aldus appellanten. Voorts stellen appellanten dat [appellant 1] zelf over zodanige vaardigheden en vakkennis beschikt, dat die vergelijkbaar is met die van aannemers.
2.4. Dit betoog faalt. Blijkens de toelichting op de Energiepremie-Lijst 2003 bestaat de isolatie volgens titel 2006 uit het realiseren door de aanvrager zelf van voorzieningen, zoals genoemd in onder meer titel 2005, waarbij isolatiemateriaal wordt toegepast met een op de verpakking vermelde warmteweerstand (Rd) van ten minste 2,50 m².K/W. Vast staat dat het door appellanten aangeschafte materiaal slechts een warmteweerstand (Rd) van 2,15 m².K/W heeft, zodat dit niet voldoet aan het bepaalde in titel 2006. Dat de verschillende isolatiematerialen die appellanten hebben gebruikt bij elkaar opgeteld een Rd-waarde van meer dan 2,50 m².K/W zouden opleveren, baat appellanten gelet op de dwingende criteria van de premieregeling 2003 daarom niet. Dat in het tv-programma van 14 maart 2004 melding zou zijn gemaakt van een zelfde constructie als welke door appellanten is toegepast en dat voor deze voorziening wel een premie zou zijn verleend leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze melding niet afkomstig is van verweerder en derhalve niet aannemelijk is dat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat aan appellanten de gevraagde premie zou worden verleend, of het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
Voorzover appellanten beogen te betogen dat zij een recht op energiepremie zouden kunnen ontlenen aan het bepaalde onder titel 2005 van Bijlage 1 bij de premieregeling 2003, slaagt dit betoog niet, reeds omdat [appellant 1] geen derde, zijnde een ondernemer als bedoeld in deze titel is. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat [appellant 1] over vaardigheden en vakkennis beschikt die vergelijkbaar zouden zijn met die van aannemers, gelet op het bepaalde onder titel 2005, niet tot een ander oordeel leidt.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder met juistheid geoordeeld dat appellanten geen recht hebben op een energiepremie voor het door hen aangebrachte isolatiemateriaal.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2005