200407522/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 juli 2004 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Drimmelen.
Bij besluit van 16 mei 2002 heeft de raad van de gemeente Drimmelen (hierna: de raad) aan appellanten € 25.471,00, inclusief de wettelijke rente vanaf 9 april 1999 tot aan de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 12 december 2002 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2004, verzonden op 26 juli 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2005, waar appellanten in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. de Vries, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten, sinds 6 september 1974 eigenaar van een woonboerderij aan de [locatie] te [plaats], hebben verzocht om vergoeding van de waardevermindering van hun perceel (hierna: het perceel) door ernstige geluid- en trillinghinder van het verkeer, uitzichthinder en beperking van de privacy, alles veroorzaakt door het doortrekken tot de A16 van de Maasroute, thans geheten de A59, langs het perceel.
2.2. Ingevolge het voormalige bestemmingsplan "Bestemmingsplan voor het Buitengebied 1969", dat op 30 augustus 1973 onherroepelijk is geworden, rustte op de grond op circa 150 meter afstand van het perceel de bestemming "Verkeersdoeleinden".
Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied", dat op 23 januari 1984 door de raad is vastgesteld, op 13 maart 1985 door gedeputeerde staten is goedgekeurd en op 17 juni 1987 onherroepelijk is geworden, is die bestemming zodanig verschoven, dat de A59 op circa 85 meter afstand van het perceel mocht worden gerealiseerd, hetgeen is gebeurd.
De agrarische bestemming van de gronden, gelegen tussen het perceel en de verkeersweg, is bij het nieuwe bestemmingsplan ongewijzigd gebleven.
2.3. Bij het besluit van 12 december 2002 is de raad in navolging van het desbetreffende advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) uitgegaan van een vergelijking van de thans geldende planologische situatie, waaronder de A59 mag worden gerealiseerd op 85 meter van het perceel van appellanten met de voorheen geldende, waaronder de weg op circa 150 meter afstand daarvan gerealiseerd mocht worden.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat in het advies van de SAOZ op basis van een vergelijking van de twee planologische regimes is uitgekomen op een waardedaling van € 20.420,11, waarbij met name geluidhinder, uitzichtverlies en de aangetaste ligging hebben bijgedragen tot de taxatie van de hoogte van de schade.
Zij heeft voorts overwogen dat appellanten dit bedrag niet hebben bestreden door middel van een deskundigenrapport en dat de enkele stelling van appellanten dat het toegekende bedrag zo laag is, dat geen deskundige nodig is om vast te kunnen stellen dat dit bedrag te laag is en de niet nader toegelichte stelling van de door appellanten ingeschakelde makelaar dat een waardedaling van tenminste 20% aan de orde is als bestrijding niet voldoet. Aldus heeft de rechtbank in het door appellanten aangevoerde evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de SAOZ te weinig rekening heeft gehouden met de toegenomen geluidhinder.
Nu appellanten overigens evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk hebben gemaakt die tot het oordeel nopen dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken bevat, dat de besluitvorming van de raad daarop niet mocht worden gebaseerd, zijn er evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van de naar billijkheid te bepalen omvang van de schadevergoeding niet in redelijkheid het advies van de SAOZ heeft kunnen volgen, aldus de rechtbank.
2.4.1. Appellanten betogen dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om, zoals de raad heeft gedaan, bij de planvergelijking rekening te houden met het doortrekken van de Maasroute. Zij hebben in dat verband aangevoerd dat hun, vóór de aankoop van het perceel, van verschillende kanten, waaronder Rijkswaterstaat, de verzekering is gegeven dat die weg er niet zou komen, omdat daaraan geen behoefte bestond, dat de weg op de stukken uit 1973 met betrekking tot de Ruilverkaveling Zonzeel niet is aangegeven en dat de weg onder het oude regime ook niet is gerealiseerd.
Zij hebben voorts aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat het door hun makelaar/taxateur vastgestelde waardedalingspercentage is gebaseerd op diens grote ervaring en deskundigheid ter zake in het kader van lokale onteigeningen en ruilverkavelingen en aldus voldoende basis biedt om de gestelde waardevermindering als juist te aanvaarden.
Volgens appellanten heeft de rechtbank ten slotte miskend dat de raad zich bij het bepalen van de omvang van de schade niet bij het advies van de SAOZ heeft mogen aansluiten, nu het door deze geadviseerde bedrag in schril contrast staat tot andere in de omgeving toegekende bedragen en de daarbij gehanteerde percentages en in het advies bovendien onvoldoende rekening is gehouden met de geluidoverlast, veroorzaakt door het grote aantal voertuigen dat van de weg gebruik maakt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 10 maart 2004 in zaak no.
200301636/1, dient bij de voor de vaststelling van de hoogte van voor vergoeding in aanmerking komende planschade uit te voeren vergelijking te worden uitgegaan van wat voorheen in planologisch opzicht maximaal mogelijk was en als gevolg van de regimewijziging mogelijk is, ongeacht de vraag of verwezenlijking van die mogelijkheden heeft plaatsgevonden. Dat kan slechts anders zijn, indien benutting van voorheen bestaande mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten moet worden geacht.
In het Streekplan West-Brabant van 1970 is de Maasroute, waarvan de schadeveroorzakende weg deel uitmaakt, als een van de meest urgente verkeersverbindingen vermeld en is het bijbehorende tracé op de bij het streekplan behorende plankaart ingetekend.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het doortrekken van de Maasroute met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten moest worden geacht. Daarvoor is niet voldoende dat de nieuwe weg, als gesteld, op stukken in het kader van de ruilverkaveling niet was aangegeven, nu het daarbij om de toepassing van een ander wettelijk kader gaat. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de weg eerst onder het nieuwe planologische regime is gerealiseerd. De gestelde uitlatingen van de zijde van onder meer Rijkswaterstaat over de mate van waarschijnlijkheid van verwezenlijking van de weg zijn daarvoor tegenover de uit het oude bestemmingsplan en het streekplan blijkende gegevens evenmin voldoende.
De rechtbank heeft derhalve op goede gronden overwogen dat de raad zijn besluitvorming terecht heeft gebaseerd op een vergelijking tussen de planologische gevolgen voor appellanten van hetgeen onder het oude bestemmingsplan mogelijk zou zijn geweest met die van de mogelijkheden onder het nieuwe regime.
2.4.3. De klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellanten geen feiten of omstandigheden aannemelijk hebben gemaakt die tot het oordeel nopen dat het advies van de SAOZ onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken bevat, dat de besluitvorming van de raad daarop niet kon worden gebaseerd, leidt evenmin tot het ermee beoogde resultaat. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat de SAOZ bij het vaststellen van de schade onvoldoende rekening heeft gehouden met de geluidbelasting die door de weg ter plaatse van het perceel van appellanten wordt veroorzaakt.
Aan de verklaring van de door appellanten ingeschakelde makelaar/taxateur over het waardeverminderingspercentage kan niet de betekenis worden gehecht die appellanten daaraan gehecht willen zien. Niet blijkt dat hij zich bij zijn oordeel op een correcte planologische vergelijking heeft gebaseerd. Nu ook anderszins geen gebrek in de totstandkoming van het advies van de SAOZ aannemelijk is gemaakt, ziet de Afdeling geen reden om de deskundige nader te horen. Het beroep van appellanten op in andere gevallen in de gemeente toegekende bedragen faalt evenzeer, nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van situaties die met de onderhavige te vergelijken zijn.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005