200408916/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 oktober 2004 in het geding tussen:
de gemeenteraad van Maasdonk.
Bij besluit van 22 april 2003 heeft de gemeenteraad geweigerd een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te nemen en tevens geweigerd vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die wet, ten behoeve van de bouw van een woning met daarbij een opslagruimte van 100 m2 op het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend aan de Zandstraat (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2004, verzonden op 22 oktober 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 december 2004 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2005, waar appellant in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P.H.F.M. van Dongen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling van appellant dat de ondertekening van de aangevallen uitspraak en het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank blijk geeft van onregelmatigheden, laat de Afdeling uit een oogpunt van een goede procesorde buiten beschouwing, nu niet valt in te zien dat appellant het door hem gestelde niet eerder in de procedure bij de Afdeling naar voren had kunnen brengen.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad ten onrechte heeft geweigerd om ten behoeve van het bouwplan een voorbereidingsbesluit te nemen en eveneens ten onrechte heeft geweigerd om daarvoor vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
2.2.1. Vast staat dat de door appellant gewenste bouw van een woning in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidelijk deel, herziening 1978" aan het perceel toegekende bestemming "Gemeentewerf". Daarnaast staat vast dat vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO ingevolge het vierde lid van dat artikel niet kan worden verleend dan nadat voor het betrokken gebied een voorbereidingsbesluit is genomen, dan wel dat daarvoor een ontwerp van een herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd, dan wel dat vrijstelling is verleend van de verplichting om het bestemmingsplan tenminste eenmaal in tien jaren te herzien.
2.2.2. Voorop moet worden gesteld dat aan de gemeenteraad, bij de beslissing op een verzoek om een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO te nemen, een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Een dergelijke beslissing is immers in belangrijke mate afhankelijk van de inzichten die bij het bestuursorgaan bestaan over de wenselijke planologische ontwikkelingen.
2.2.3. De gemeenteraad heeft zich met de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat de huidige bestemming "Gemeentewerf" mede op het perceel dient te blijven rusten, opdat het planologisch regime blijft voorzien in de mogelijkheid een nieuwe gemeentewerf op de huidige locatie aan de Zandstraat te verwezenlijken. Volgens hem zou een woning op het perceel die mogelijkheid kunnen beperken. De gemeenteraad heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het - ook in het geval dat een nieuwe gemeentewerf elders zou worden verwezenlijkt - niet wenselijk is om de bouw van een woning op het perceel mogelijk te maken, omdat aannemelijk is dat dit als stedelijke functie in strijd zou komen met het provinciaal beleid. Daarbij heeft de gemeenteraad betrokken een principe-uitspraak van de Provinciale Planologische Commissie van 21 februari 2001, waaruit volgt dat het perceel van appellant niet als een voor woningbouw geschikte inbreidings- of herstructureringslocatie wordt beschouwd.
Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het standpunt van de gemeenteraad dat het verzoek van appellant geen aanleiding geeft tot het nemen van een voorbereidingsbesluit, niet kennelijk onredelijk.
2.2.4. Ook anderszins biedt hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de weigering van de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit te nemen in strijd is genomen met het recht of met één of meer beginselen van behoorlijk bestuur.
2.2.5. Bij gebrek aan een voorbereidingsbesluit, is de gemeenteraad niet bevoegd tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Die vrijstelling is reeds hierom terecht geweigerd.
2.3. De rechtbank is, zij het deels op andere gronden, tot dezelfde slotsom gekomen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van den Ende
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005