ECLI:NL:RVS:2005:AT4730

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401634/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de gemeente Haarlem in verband met planschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de gemeente Haarlem, die op 5 juni 2002 zijn verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) heeft afgewezen. De appellant stelt dat hij schade heeft geleden door de vestiging van een kinderwoongroep voor alleenstaande minderjarige asielzoekers in de nabijheid van zijn woning. De rechtbank Haarlem heeft eerder, op 14 januari 2004, het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 september 2004, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J.L.J. Duijsens. De gemeente werd vertegenwoordigd door H.J. van Dam, ambtenaar der gemeente. De appellant heeft aangevoerd dat de aanwezigheid van de kinderwoongroep heeft geleid tot vermindering van zijn woongenot en de waarde van zijn woning. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen nadeliger planologische situatie voor de appellant was ontstaan door de verleende vrijstelling voor de vestiging van de woongroep.

De Raad van State heeft de conclusie van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de vrijstelling inmiddels was afgelopen en de woongroep het pand had verlaten. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de schade die de appellant stelt te hebben geleden, niet kan worden toegeschreven aan de verleende vrijstelling, maar aan gedragingen van de bewoners van de woongroep. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401634/1.
Datum uitspraak: 27 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 januari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Haarlem.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2002 heeft de raad van de gemeente Haarlem (hierna: de raad) het verzoek van appellant om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2002 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2004, verzonden op 20 januari 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2004. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 april 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door H.J. van Dam, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft verzocht om vergoeding van planschade op grond van artikel 49 van de WRO in verband met de huisvesting van een kinderwoongroep ten behoeve van de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in een op korte afstand van de woning van appellant gelegen vrijstaande villa aan het [locatie] te Haarlem. Appellant stelt dat hij ten gevolge van de overlast die de asielzoekers veroorzaken, schade lijdt door vermindering van woongenot en van de waarde van zijn woning.
2.2.    De vestiging van de kinderwoongroep is mogelijk geworden door het besluit van 16 september 1999 van het college van burgemeester en wethouders waarbij met toepassing van artikel 17 van de WRO ten behoeve van de kinderwoongroep vrijstelling is verleend van het vigerende bestemmingsplan voor de duur van vijf jaar, derhalve tot 16 september 2004.
Ter plaatse van het pand [locatie] geldt als bestemmingsplan de "Verordening houdende regels betreffende de aard der bebouwing en het gebruik der gronden gelegen in die deelen der gemeente - Kleverpark-kwartier, het Florapark en Bosch en Vaartkwartier - welke op de bij deze verordening behoorende kaarten met een zwarte-blok omraming zijn aangegeven" tezamen met de "Aanvullende voorschriften stedebouwkundige maatregelen Woningwet 1901", waaruit blijkt dat het pand uitsluitend mag worden bestemd en ingericht als woning voor één gezin.
2.3.     De rechtbank heeft de weigering van verweerder om de door appellant gestelde vermogensschade te vergoeden in stand gelaten op grond van haar oordeel dat ten gevolge van de op grond van artikel 17 van de WRO verleende vrijstelling in planologisch opzicht geen voor appellant nadeliger situatie is ontstaan. De Afdeling onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat appellant ten gevolge van de verleende vrijstelling geen (blijvende) vermogensschade heeft geleden die op grond van artikel 49 WRO voor vergoeding in aanmerking komt. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat de vrijstelling die de vestiging van de woongroep mogelijk heeft gemaakt inmiddels op 16 september 2004 is afgelopen en dat vast staat dat de woongroep het betreffende pand inmiddels heeft verlaten.
2.3.1. Appellant heeft verder gesteld dat hij schade heeft geleden door een verminderd woongenot gedurende de periode dat de vrijstelling van kracht is geweest. De Afdeling is evenwel van oordeel dat het hier geen (vermogens)schade betreft die voor vergoeding op grond van artikel 49 WRO in aanmerking komt. De schade die appellant stelt te hebben geleden is immers niet toe te schrijven aan het feit dat de verleende vrijstelling vestiging van een woongroep in het pand heeft mogelijk gemaakt, maar aan het feit dat de woongroep die erin gevestigd is geweest zich door het ontbreken van strakke leiding gedragingen heeft veroorloofd die appellant als een inbreuk op zijn woongenot heeft ervaren.
2.4    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005
164-384.