200408835/1.
Datum uitspraak: 27 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Goes,
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 19 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Goes, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 februari 2004, het bestemmingsplan "Stationspark 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 september 2004, kenmerk 0409069/63/34, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 1 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2004.
Bij brief van 24 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2005, waar appellanten in de persoon van [een van de appellanten] en bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Dordrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. van de Vrie, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Goes, vertegenwoordigd door A. Markusse, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.2. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" en "Detailhandel + Horecadoeleinden (D+H)", met de nadere aanduiding "2-22".
Appellanten betogen dat een woonfunctie op de in geding zijnde gronden in strijd is met de partiële streekplanuitwerking Stedelijke Ontwikkelingszone Goes. Verder zijn zij van mening, gelet op de maximumhoogte van 79,2 meter die de voorziene toren op de in geding zijnde gronden kan krijgen, dat verweerder niet voorbij heeft kunnen gaan aan de maximumhoogte van 25 meter voor bebouwing in Goes die vermeld staat in de provinciale Discussienota Beeldkwaliteit.
Voorts zijn zij van mening dat de voorziene toren de oude binnenstad van Goes en de karakteristieke openheid van het landschap in de omgeving van Goes op onaanvaardbare wijze zal aantasten. De hoogte van de toren past naar hun mening niet bij het historische en veel kleinschaliger karakter van de oude kern van Goes. Zij stellen in dit verband dat verweerder een te beperkt onderzoek heeft uitgevoerd naar de uitstraling van de toren op het beschermde stadsgezicht.
Met betrekking tot de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de gebieden rondom Goes wijzen appellanten op een aantal provinciale beleidsstukken en de rijksnota Nota Belvedère.
Ter ondersteuning van hun standpunt hebben appellanten een onderzoek laten uitvoeren naar de ruimtelijk stedenbouwkundige effecten van de voorziene woontoren op de waardevolle landschappelijke omgeving en het beschermde stadsgezicht van Goes. Het betreft het onderzoek "Woontoren Goes, een stedenbouwkundige beschouwing" (Bureau Mattie & De Moor, november 2004).
2.3. Verweerder heeft het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het in zoverre goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het in 1994 vrijgekomen fruitveilingterrein in het stationsgebied.
2.4.2. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de sociale veiligheid in het stationsgebied als gevolg van de beoogde toren zal toenemen en dat de toren zal fungeren als 'landmark' van Goes.
2.4.3. Bij besluit van 7 oktober 1982 hebben de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de oude binnenstad van Goes aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 20 van de Monumentenwet van 22 juni 1961.
De afstand van de voorziene toren op de in geding zijnde gronden tot aan het beschermde stadsgezicht is ongeveer 400 meter.
2.4.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Woondoeleinden (W)" bestemd voor gestapelde woningen en voor tuinen, erven, paden, (ondergrondse) parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Detailhandel + Horecadoeleinden (D+H)" bestemd voor maximaal drie vestigingen ten behoeve van detailhandels- en/of daghorecabedrijven op de begane grond met een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 300 m2 per vestiging, een hotel, verkeers- en verblijfsdoeleinden, (ondergrondse) parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Ingevolge het derde lid, onder 3.1, aanhef en onder c, van de artikelen 7 en 9 staan het minimum- en het maximumaantal toegestane bouwlagen op de plankaart aangegeven en bedraagt de hoogte van een bouwlaag maximaal 3,60 meter.
Blijkens de aanduiding op de plankaart voorziet het plan ter plaatse van de in geding zijnde gronden in minimaal twee en maximaal 22 bouwlagen.
2.4.5. Op pagina 12 van de partiële streekplanuitwerking Stedelijke Ontwikkelingszone Goes van februari 2003 (hierna: de streekplanuitwerking), voorzover van belang, staat vermeld dat het stationsgebied en het stationspark de locaties vormen voor de vestiging van arbeidsintensieve en openbaar vervoer afhankelijke vormen van bedrijvigheid. Er wordt gestreefd naar een zo intensief mogelijke invulling, waardoor optimaal geprofiteerd kan worden van de goede openbaar vervoer ontsluiting.
2.4.6. Op pagina 4 van de provinciale Discussienota Beeldkwaliteit staat dat de nota geen formele status heeft en dat met de nota voldoende informatie wordt verstrekt over het aspect beeldkwaliteit en over het beeldkwaliteitbeleid om een gestructureerd debat te kunnen voeren.
Op pagina 55 van die nota staat vermeld dat voor nieuwe bouwwerken in Goes 25 meter als maximumhoogte zou kunnen worden toegepast.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. Verweerder heeft aangevoerd dat het beleid dat in de streekplanuitwerking, die in overweging 2.4.5. staat vermeld, is verwoord er op ziet dat in het stationsgebied weliswaar gestreefd wordt naar vestiging van arbeidsintensieve en openbaar vervoer afhankelijke bedrijven, maar dat woningbouw niet is uitgesloten. De Afdeling acht dit geen onjuiste of onredelijke uitleg. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat woningbouw op de in geding zijnde gronden niet in strijd is met het in de streekplanuitwerking neergelegde beleid.
2.5.1. Nu de Discussienota Beeldkwaliteit, zoals is vastgesteld in overweging 2.4.6., alleen dient om een debat te kunnen voeren en niet het beleid beoogt vast te leggen, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet voorbij had mogen gaan aan de in de nota vermelde maximale bouwhoogte in Goes.
2.5.2. Verweerder heeft in zijn besluit onder ogen gezien dat een deel van de oude binnenstad van Goes is aangewezen als beschermd stadsgezicht.
Verweerder heeft zich de vraag gesteld of de toren in relatie tot de aanwijzing van het beschermde stadsgezicht en de daarmee verbonden kwaliteiten een zodanige dominante plaats in zal nemen dat afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten van het beschermde stadsgezicht.
Om die vraag te kunnen beantwoorden heeft verweerder een onderzoek uitgevoerd naar het aantal plaatsen in het beschermde stadsgezicht waar de toren te zien zal kunnen zijn. Uitgangspunt daarbij is geweest of de toren vanaf straatniveau waarneembaar zal zijn. Voor dit uitgangspunt is gekozen, omdat volgens verweerder de beleving van het beschermde stadsgezicht en de kwaliteiten daarvan voor het merendeel van de inwoners en bezoekers van de stad op dat niveau waarneembaar zijn.
Uit het onderzoek is af te leiden dat het stratenpatroon binnen het beschermde stadsgezicht in hoofdzaak noord-zuid en oost-west is gericht. Daardoor en door het besloten karakter van de straten zal de woontoren vanaf de Markt noch vanaf de Oude Haven zichtbaar zijn. Dit zijn de gebieden die in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht zijn aangeduid met de aanduiding "A" (de gebieden met de belangrijkste waarden voor het beschermde stadsgezicht). Op de plaatsen waar de woontoren wel zichtbaar zal zijn, zal in de visie van verweerder geen wezenlijke aantasting plaatsvinden van het beschermde stadsgezicht.
In hetgeen door appellanten is gesteld en in het door appellanten ingebrachte rapport ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek door verweerder te beperkt is geweest en heeft verweerder zich ook verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toren niet in onevenredige mate afbreuk doet aan de waarden die ten grondslag hebben gelegen aan de aanwijzing van het gebied als beschermd stadsgezicht.
2.5.3. Ten aanzien van hetgeen in de provinciale beleidsstukken, zoals het streekplan en het beeldkwaliteitkader, en de rijksnota Nota Belvedère is opgenomen en waar appellanten zich op beroepen, overweegt de Afdeling het volgende.
Verweerder heeft erkend dat de gebieden rondom Goes landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol zijn en dat dit ook uit verschillende provinciale beleidsstukken en de Nota Belvèdere is af te leiden.
In het bestreden besluit heeft hij aangegeven dat het Nationaal Park de Oosterschelde ten noorden, het Waardevol Cultuur Landschap ten zuiden en de Kapelse en Yerseke Moer ten oosten van Goes gekenmerkt worden door openheid en weidsheid. Hij heeft onderkend dat de beoogde woontoren aan de weidsheid van die gebieden afbreuk doet. Bij de beoordeling of de afbreuk aan de weidsheid al dan niet aanvaardbaar is heeft verweerder onder meer de in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen silhouettentekeningen van de beoogde toren in relatie tot het landschap in de omgeving van Goes bezien.
Ten aanzien van de vermindering van de weidsheid van het Nationaal Park de Oosterschelde als gevolg van de toren heeft hij gesteld dat die beperkt zal zijn door de nabijheid van de televisietoren die 175 meter hoog is. Met betrekking tot het Waardevol Cultuur Landschap ten zuiden van Goes heeft verweerder betoogd dat dit gebied zich kenmerkt door een meer open gebied aan de noordzijde en een meer gesloten gebied meer zuidelijk daarvan. In het open gebied aan de noordzijde zal als gevolg van de toren weliswaar sprake zijn van verlies aan weidsheid, maar omdat in het zuiden van Goes reeds woonflats met een hoogte van 30 meter en gevelwanden van bedrijventerrein De Poel aanwezig zijn, is er naar de mening van verweerder reeds een stedelijk karakter zichtbaar en zal de beoogde toren dit karakter alleen maar versterken. In het meer zuidelijk gelegen deel van het waardevol Cultuur Landschap zal de toren volgens verweerder vrijwel niet zichtbaar zijn. Gelet op de afstand van de beoogde toren tot aan de Kapelse en Yerseke Moer, respectievelijk zes en acht kilometer, heeft verweerder gesteld dat de aantasting van de weidsheid als gevolg van de toren beperkt van omvang zal zijn.
De Afdeling acht deze standpunten van verweerder niet onjuist of onredelijk.
Niet aannemelijk gemaakt is dan ook dat verweerder het beleid zoals neergelegd in de provinciale beleidsstukken en de rijksnota waar appellanten zich op beroepen in zoverre onvoldoende in zijn besluit heeft meegenomen.
2.5.3.1. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen die gemoeid zijn met het tot stand komen van de woontoren, dan aan het verlies aan weidsheid in de omgeving van Goes.
2.5.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005