ECLI:NL:RVS:2005:AT4701

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502613/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door de provincie Gelderland

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 april 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een onderneming gevestigd in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de provincie Gelderland, waarbij aan haar een last onder dwangsom was opgelegd vanwege overtreding van de voorschriften van haar revisievergunning. De last onder dwangsom was vastgesteld op € 20.000,00 per overtreding, met een maximum van € 100.000,00. Verzoekster verzocht de Voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.

De Voorzitter heeft het verzoek behandeld op 4 april 2005. Tijdens de zitting is de vertegenwoordiging van verzoekster, alsook de ambtenaren van de provincie, aanwezig geweest. De Voorzitter overwoog dat verzoekster in bezwaar alsnog de gelegenheid krijgt om gehoord te worden, en dat het verzuim in deze procedure kan worden hersteld. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de overtredingen van de voorschriften door verzoekster niet in geschil waren.

Daarnaast werd door verzoekster aangevoerd dat er concreet zicht op legalisatie bestond, omdat er een aanvraag voor uitbreiding van de werktijden was ingediend. De Voorzitter oordeelde echter dat de omstandigheid dat de aanvraag in behandeling was genomen, niet betekende dat er ten tijde van het besluit concreet zicht op legalisatie bestond. De Voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de opmerking dat de omstandigheden bij de beslissing op bezwaar in aanmerking genomen kunnen worden.

Uitspraak

200502613/1.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2005, kenmerk MPM546, verzonden op 21 maart 2005, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 3.1 van de revisievergunning van 23 juni 1998, kenmerk MW96.53126-6093007, ten aanzien van de inrichting van verzoekster gelegen aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. De dwangsom is vastgesteld op € 20.000,00 per geconstateerde overtreding. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 100.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2005, waar verzoekster, [gemachtigde] en [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Ü. Sijsma-Zorlü, ing. A.J. Willemsen en G.J.H. Breteler, allen ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster voert aan dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar zienswijze als bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar voren te brengen.
De Voorzitter overweegt dat verzoekster tegen het bestreden besluit bezwaar heeft gemaakt. In bezwaar zal verzoekster in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord. Het door haar aangevoerde verzuim, wat daar overigens ook van zij, kan in deze procedure worden hersteld. De Voorzitter ziet dan ook op dit punt geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2.    De Voorzitter stelt vast dat in voorschrift 3.1 werktijden, waarop de inrichting in werking mag zijn, zijn geregeld. De omstandigheid dat in voorschrift 3.3 van de vergunning voor de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur bepaalde equivalente geluidniveaus worden genoemd ter hoogte van de daarin genoemde beoordelingspunten maakt dit, in tegenstelling tot hetgeen verzoekster meent, niet anders. Niet in geschil tussen partijen is dat de in voorschrift 3.1 genoemde werktijden door verzoekster ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werden overschreden. Verweerder was dan ook ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bevoegd tot het opleggen van de onderhavige last onder dwangsom.
Voorzover verzoekster nog wijst op de omstandigheid dat een reeds eerder opgelegde last onder dwangsom nog niet is uitgewerkt, nu tegen de invordering van de verbeurde dwangsommen verzet bij de burgerlijke rechter is aangetekend, overweegt de Voorzitter dat dit aan de bevoegdheid van verweerder tot het opleggen van gewraakte last onder dwangsom niet afdoet.
2.3.    De conclusie is dat is gehandeld in strijd met voorschrift 3.1, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Verzoekster betoogt - kort weergegeven - dat er in het onderhavige geval concreet zicht op legalisatie bestaat, nu op 22 december 2004 een aanvraag om de uitbreiding van de werktijden bij verweerder is ingediend en deze aanvraag in behandeling is genomen.
2.5.    Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de aanvraag in behandeling is genomen niet maakt dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in het onderhavige geval concreet zicht op legalisatie bestond; dit omdat vooralsnog onduidelijkheid bestaat omtrent de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de aangevraagde uitbreiding van de werktijden. Daarnaast is er zijns inziens in het onderhavige geval tevens sprake van een overtreding van werktijden waar de ingediende aanvraag niet op ziet. Ook in zoverre bestond er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet zich op legalisatie, aldus verweerder.
2.6.    De Voorzitter overweegt dat hij in het feit dat de ingediende aanvraag in behandeling is genomen, gelet op hetgeen door verweerder naar voren is gebracht, onvoldoende aanleiding ziet voor het oordeel dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in het onderhavige geval een concreet zicht op legalisatie bestond. De Voorzitter ziet dan ook in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Overigens merkt de Voorzitter naar aanleiding van het verhandelde ter zitting nog op dat de omstandigheden van deze concrete situatie in hun volledige omvang bij het nemen van de beslissing op bezwaar nader in ogenschouw kunnen worden genomen. De Voorzitter gaat ervan uit dat bij het nemen van de beslissing op bezwaar de nodige spoedeisendheid zal worden betracht.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Drouen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005
375.