200408966/1.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij brief van 4 mei 2004, kenmerk 2004/27804, heeft verweerder gereageerd op een door appellanten op 25 maart 2004, aangevuld op 6 april 2004, ingediende petitie.
Bij besluit van 10 augustus 2004, verzonden op 13 augustus 2004, heeft verweerder het tegen deze brief gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 september 2003, na doorzending door de griffier van de rechtbank Maastricht bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 oktober 2004 heeft verweerder, na doorzending door de griffier van de rechtbank Maastricht, een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door F. Lonnee en Y.H.H. de Man, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door appellanten ingediende bezwaar tegen de brief van verweerder van 4 mei 2004 niet-ontvankelijk verklaard omdat deze brief geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zou inhouden waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
2.2. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan tegen een besluit bezwaar worden gemaakt.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.3. Op 25 maart 2004, aangevuld op 6 april 2004, hebben appellanten verweerder een petitie doen toekomen. Met de petitie geven de ondertekenaars te kennen een volledige verwijdering te eisen van de bodemverontreiniging op de locatie ‘In de Roes', gelegen in Ohé en Laak, gemeente Maasbracht. Op 27 april 2004 hebben appellanten ten overstaan van een lid van verweerder de petitie toegelicht. Bij brief van 4 mei 2004 heeft verweerder appellanten bericht dat de petitie is betrokken bij zijn besluit van 4 mei 2004, kenmerk 2004/27749, tot heroverweging van het besluit van 16 december 2003 tot instemming met het saneringsplan voor genoemde locatie. De heroverweging heeft niet geleid tot herziening van dit besluit, aldus de brief.
De Afdeling overweegt dat met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg. De reactie van verweerder op de petitie van appellanten is niet gericht op rechtsgevolg en betreft mitsdien geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft het door appellanten gemaakte bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. In aanmerking genomen dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat beroep bij de rechtbank Maastricht kon worden ingesteld en in zoverre onjuiste informatie heeft verstrekt, ziet de Afdeling aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder te gelasten het door appellanten bij genoemde rechtbank gestorte griffierecht te vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. gelast dat provincie Limburg aan appellanten het door hen bij de Rechtbank Maastricht betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005