ECLI:NL:RVS:2005:AT4233

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405785/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • R.H. Lauwaars
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Willemspark/Van Eeghenstraat 2002 en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Willemspark/Van Eeghenstraat 2002" door de stadsdeelraad van Amsterdam Oud-Zuid, vastgesteld op 29 oktober 2003. De Raad van State heeft op 20 april 2005 uitspraak gedaan in het geschil dat volgde op de goedkeuring van dit bestemmingsplan. De appellanten, waaronder de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC", hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, met als argument dat de goedkeuring niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld, waaronder de bestemming van de gronden, de wijzigingsbevoegdheid en de impact op de woonfunctie in het gebied. De Afdeling heeft geoordeeld dat de goedkeuring van bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in strijd is met de wet, maar heeft ook geoordeeld dat de goedkeuring van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften, die stelt dat de bestemming alleen kan worden gewijzigd indien de bedrijfsvoering langer dan een halfjaar is beëindigd, niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit leidde tot gedeeltelijke vernietiging van het besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Holland. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de bescherming van de woonfunctie in het plangebied.

Uitspraak

200405785/1.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC", gevestigd te Nevada (hierna: Odyssey Realty Investors),
2.    [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4.    [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2003 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid het bestemmingsplan "Willemspark/Van Eeghenstraat 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 juni 2004, kenmerk 2003-48407, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben Odyssey Realty Investors per fax van 20 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2004, [appellante sub 2] per fax van 4 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2004, [appellant sub 3] per fax van 6 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2004 en [appellant sub 4] bij brief van 25 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 december 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2005, waar Odysssey Realty Investors, vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, [appellante sub 2], eveneens vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 3], in persoon, [appellant sub 4], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door D.S.M. Voost, ambtenaar van het stadsdeel.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.2.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor het Willemspark en de Van Eeghenstraat en is conserverend van aard. Het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied is de belangrijkste doelstelling van het plan in verband met de verwachting dat het plangebied zal worden aangewezen als beschermd stadsgezicht.
Artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften
Standpunt Odyssey Realty Investors
2.3.    Odyssey Realty Investors stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften omdat de in dit artikel vervatte wijzigingsbevoegdheid niet voorziet in de wijziging van de bestemming "Woningen (W)" naar de bestemming "Kantoren (K)" bij haar pand [locaties 1 en 2]. Voorts voert Odyssey Realty Investors aan dat de in artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften opgenomen voorwaarde, dat reeds nadat de bedrijfsvoering een halfjaar is beëindigd van de wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, tot een onuitvoerbare woonbestemming zal leiden.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft deze bepaling goedgekeurd. Hij is van mening dat de door appellante gewenste aanvulling op de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met het beleid om de woonfunctie in het plangebied zoveel mogelijk te behouden en te versterken.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het pand [locaties 1 en 2] heeft de bestemming "Woningen en Kantoren (W+K)" gekregen.
2.5.2.    Artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften luidt: De gronden, op de kaart bestemd voor "Woningen en Kantoren (W+K)" zijn aangewezen voor:
a. woningen, met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten;
b. kantoren, met inbegrip van bijbehorende bergingen en overige nevenruimten;
c. tuinen voor wat betreft de onbebouwd blijvende delen;
d. huisgebonden beroepen.
Artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, luidt: Het Dagelijks Bestuur is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en met toepassing van het gestelde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming van de in het eerste lid genoemde gronden te wijzigen in "Woningen (W)" indien de bedrijfsvoering langer dan een halfjaar is beëindigd.
2.5.3.    Het plangebied kenmerkt zich door de combinatie van de woonfunctie en de werkfunctie. Blijkens de plantoelichting is een te sterke concentratie van de werkfunctie ongewenst. De bestaande woningvoorraad in het plangebied dient als ondergrens te worden beschouwd. Woningonttrekking ten behoeve van kantoren wordt niet wenselijk geacht in verband met de leefbaarheid van de buurt. Door middel van de in artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt beoogd de woonfunctie in het plangebied te bevorderen en woningonttrekking tegen te gaan.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling acht het bovengenoemde beleid niet onredelijk. Voorzover appellante van mening is dat de bovengenoemde combinatie van functies met zich zou moeten brengen dat een na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gewijzigde bestemming wederom gewijzigd zou moeten kunnen worden in een kantoorbestemming overweegt de Afdeling dat een dergelijke wijzigingsbevoegdheid niet zou bijdragen aan het bevorderen van de woonfunctie in het plangebied en derhalve niet verenigbaar is met het bovengenoemde beleid. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden planonderdeel in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van Odyssey Realty Investors is in zoverre ongegrond. Ten aanzien van de voorwaarde dat de bestemming slechts in een woonbestemming gewijzigd mag worden indien de bedrijfsvoering van het betreffende kantoor langer dan een half jaar is beëindigd overweegt de Afdeling als volgt. De gestelde termijn brengt met zich dat een kantoor dat slechts een half jaar leeg staat zijn kantoorbestemming reeds kan verliezen. De Afdeling stelt vast dat er omstandigheden kunnen zijn, zoals een verbouwing van het kantoor waarvoor een bouwvergunning is vereist, als gevolg waarvan dit een half jaar leeg kan staan. In een dergelijk geval is voor wijziging van de bestemming geen aanleiding. Gelet op het feit dat de mogelijke duur van de procedure inzake een bouwvergunning, van aanvraag tot onherroepelijkheid, de termijn van een half jaar kan overschrijden acht de Afdeling de in artikel 5, vijfde lid, opgenomen termijn te kort. De Afdeling is van oordeel dat de bovengenoemde voorwaarde met de daarin vervatte termijn niet kan bijdragen tot het bevorderen van de woonfunctie in het gebied en leegstand van kantoorpanden met zich kan brengen, hetgeen verweerder en de stadsdeelraad blijkens het verhandelde ter zitting juist willen voorkomen.
2.6.1.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften opgenomen zinsnede "indien de bedrijfsvoering langer dan een halfjaar is beëindigd" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door dit planonderdeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van Odyssey Realty Investors is gedeeltelijk gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover het betreft de in artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften opgenomen zinsnede "indien de bedrijfsvoering langer dan een halfjaar is beëindigd". Uit het vorenstaande volgt dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de in artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften opgenomen zinsnede "indien de bedrijfsvoering langer dan een halfjaar is beëindigd".
Berging
Standpunt Odyssey Realty Investors
2.7.    Odyssey Realty Investors stelt voorts in beroep dat de in de tuin van haar pand aanwezige berging reeds lange tijd in gebruik is als berging ten behoeve van de bestemming "Woningen en Kantoren (W+K)" en derhalve ten onrechte de bestemming "Tuinen (T)" heeft gekregen. Zij is van mening dat de berging overeenkomstig het door haar gestelde gebruik bestemd had moeten worden.
Het bestreden besluit
2.8.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)", voorzover gelegen bij het pand [locaties 1 en 2], in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit goedgekeurd. Hij is van mening dat er geen aanleiding is om de aanwezige berging ten behoeve van de kantoorfunctie te bestemmen.
Vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1.     Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden, op de kaart bestemd voor "Tuinen (T)", aangewezen voor:
a. tuinen;
b. bergingen;
(….)
2.9.2.    In de tuin bij het pand van appellante staat een bijgebouw van ongeveer 12 m².
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Uit de stukken blijkt dat het bijgebouw wordt gebruikt als berging en als zodanig is bestemd. Het gebruik van de berging voor kantoordoeleinden brengt als zodanig niet met zich dat deze berging derhalve bestemd had moet worden voor kantoordoeleinden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor een kantoorbestemming in dit geval geen aanleiding is. Het bezwaar van Odyssey Realty Investors met betrekking tot de wijze van bestemmen van de berging treft, gelet op het vorenstaande, geen doel.
Hoofdontsluiting bij het pand [locatie 2]
Standpunt Odyssey Realty Investors
2.11.    Odyssey Realty Investors stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" bij het pand [locatie 2] omdat dit niet is voorzien van de aanduiding "Hoofdontsluiting" op de bij het plan behorende kaart A. Daartoe voert zij aan dat [locatie 2] ten onrechte niet is voorzien van deze aanduiding terwijl de identieke ingangspartij bij het pand [locatie 1] wel is voorzien van deze aanduiding.
Het bestreden besluit
2.12.    Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit plandeel goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.13.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.13.1.    Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in hoofdzaak bepaald door de kenmerken van de ruimtelijke structuur zoals weergegeven op de kaarten A (ruimtelijke karakteristiek) en B (inrichtingsprincipes openbare ruimte), welke zijn opgenomen in de bijlagen achter deze voorschriften. Het zijn deze hoofdkenmerken die worden beschermd middels dit bestemmingsplan doordat: (…)
d. de hoofdontsluiting van gebouwen zich dient te bevinden in het gevelvlak ter plaatse van de aanduiding op de kaart A.
Op de kaart A is het pand [locatie 1] voorzien van de aanduiding "Hoofdontsluiting". Het aansluitende pand [locatie 2] is niet voorzien van deze aanduiding.
In de plantoelichting is ten aanzien van de aanduiding "Hoofdontsluiting" vermeld dat dit met zich brengt dat de centrale ingang van het pand bij deze aanduiding moet zijn gesitueerd.
[Locaties 1 en 2] vormen samen een complex van ongeveer 1000 m² op twee afzonderlijke kadastrale percelen dat twee afzonderlijke straatnummers heeft. Uit het deskundigenbericht blijkt dat het pand beschikt over twee afzonderlijke en vrijwel identieke ingangspartijen in aparte gevelvlakken.
Het oordeel van de Afdeling
2.14.    Gelet op de aanzienlijke omvang van het pand, het feit dat het van oudsher beschikt over twee vrijwel identieke en afzonderlijke ingangspartijen in aparte gevelvlakken en het feit dat het is voorzien van twee straatnummers is de Afdeling van oordeel dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de ingangspartij bij [locatie 1] beschouwd dient te worden als enige hoofdontsluiting van het gehele complex [locaties 1 en 2].
2.14.1.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van Odyssey Realty Investors is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" bij het pand [locatie 2], zoals aangeduid op een bij deze uitspraak behorende en gewaarmerkte kaart.
Parkeervoorziening bij het pand [locatie 1]
Standpunt van Odyssey Realty Investors
2.15.    Odyssey Realty Investors stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" bij haar pand [locatie 1]. Zij is van mening dat het plandeel ten onrechte niet is voorzien van de aanduiding "PS", inhoudende, gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.
Het bestreden besluit
2.16.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" bij het pand Van Eeghenstraat 80 in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit goedgekeurd. Hij is van mening dat een nieuwe parkeervoorziening in tuinen alleen in uitzonderingsgevallen kan worden toegelaten indien de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied hierdoor niet wordt aangetast.
Vaststelling van de feiten
2.17.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.17.1.    Het bestreden plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" is niet voorzien van de aanduiding "PS".
2.17.2.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, op de kaart bestemd voor "Tuinen (T)" aangewezen voor:
a. tuinen;
b. bergingen;
c. voetpaden en terrassen;
d. gebouwde parkeervoorzieningen daar waar dat nader op kaart is aangegeven;
e. ongebouwde parkeervoorzieningen daar waar dat nader op de kaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, voorzover hier van belang, van de planvoorschriften mag op de in lid 1 genoemde gronden slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Ingevolge artikel 9, zesde lid, van de planvoorschriften wordt als verboden gebruik als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van deze voorschriften in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in lid 1 genoemde gronden als onbebouwde parkeervoorzieningen, met uitzondering van het volgens het lid 1 toegelaten gebruik voor parkeren.
2.17.3.    In de plantoelichting is een goede regeling voor het gebruik van bebouwing en onbebouwde ruimte in het Willemspark als belangrijkste doelstelling van het plan vermeld. Daarbij is opgenomen dat parkeren in tuinen ongewenst is en niet is toegestaan, behalve in garages die reeds met een rechtsgeldige bouwvergunning zijn gerealiseerd en op opritten leidend naar dergelijke garages. In dit verband is vermeld dat oude rechten moeten worden gerespecteerd. Het uitgangspunt voor het Willemspark en omringende straten is dat het parkeren in de openbare ruimte dan wel in gebouwde voorzieningen plaatsvindt. Parkeren in tuinen is niet noodzakelijk vanwege ruimtegebrek op straat, er is voldoende plaats in de openbare ruimte om alle auto's, die nu in tuinen staan geparkeerd, te kunnen parkeren, aldus de toelichting. De tuinen rond de bebouwing spelen een grote rol in het groene aangezicht en de beleving van het plangebied. Het verharden van tuinen voor parkeervoorzieningen wordt in verband met de aantasting van het groene karakter van de wijk bezwaarlijk geacht.
2.17.4.    Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is een aantal  onderzoeken uitgevoerd naar de parkeersituatie in het plangebied. Het betreft het onderzoek "Deelrapportage inzake het parkeren in het Willemspark" van 28 mei 1998 van "Bureau van Riezen" en het onderzoek "Parkeeronderzoek openbaar gebied ten behoeve van bestemmingsplan Willemspark/Van Eeghenstraat" van 10 november 2000. In het laatstgenoemde onderzoek is opgenomen dat dit onderzoek duidelijk heeft gemaakt in welke mate parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn en of er sinds 1998 veranderingen zijn opgetreden in bezettingsgraad. Ten opzichte van 1998 heeft er een lichte verschuiving plaatsgevonden van de hoge bezettingsgraad van de parkeerplaatsen naar het zuidelijke deel van het plangebied, maar op de drukste tijd van de week zijn er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar in het plangebied.
Het oordeel van de Afdeling
2.18.    Voorzover Odyssey Realty Investors stelt dat de uitgevoerde onderzoeken naar de parkeersituatie verouderd zijn en derhalve geen realistisch beeld geven van de huidige parkeerdruk in het plangebied overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeersituatie vanaf 2000 zodanig is gewijzigd dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren op bovengenoemde onderzoeken. De Afdeling acht het bovenstaande parkeerbeleid, dat zijn grondslag vindt in deze onderzoeken, in het algemeen niet onredelijk. Dit ontslaat verweerder echter niet van de verplichting om te bezien of er op basis van de relevante feiten en de af te wegen belangen in een concreet geval aanleiding kan zijn voor afwijking van het bovengenoemde beleid.
2.18.1.    De Afdeling stelt vast dat appellante bij de totstandkoming van het plan geen concrete plannen voor de bouw van een (ondergrondse) parkeervoorziening kenbaar heeft gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zonder een dergelijk concreet plan in het kader van dit bestemmingsplan niet beoordeeld kan worden of een (ondergrondse) parkeervoorziening in de tuin van appellante mogelijk is, zonder dat de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied hierdoor wordt aangetast en er in dit concrete geval reden zou kunnen zijn voor afwijking van het bovenstaande beleid.
2.18.2.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen Odyssey Realty Investors heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden plandeel. Het beroep van Odyssey Realty Investors is in zoverre ongegrond.
Parkeervoorziening bij de panden [locaties 3 tot en met 8]
Standpunt [appellante sub 2]
2.19.    [appellante sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Tuinen (T)" bij de panden [locaties 3, 4 en 7], voorzover deze niet  zijn voorzien van de aanduiding "PT", inhoudende parkeren in tuinen toegestaan. Daartoe voert zij aan dat er reeds lang in de tuinen wordt geparkeerd en dat zogenoemde oude rechten met zich brengen dat dit toegestaan dient te worden.
Het bestreden besluit
2.20.    Verweerder heeft geen reden gezien de bestreden plandelen in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft deze goedgekeurd. Hij is van mening dat oude rechten, zoals bedoeld in de plantoelichting, niet aannemelijk zijn gemaakt.
Vaststelling van de feiten
2.21.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.21.1.    Het kantoor van [appellante sub 2] was ten tijde van de vaststelling van het plan gevestigd in de panden [locaties 3 tot en met 8]. Thans is het kantoor gevestigd in het pand [locaties 3 tot en met 5. Parkeren bij het kantoor vindt deels plaats in de tuinen achter dit pand en deels op straat in de openbare ruimte. Achter het pand [locaties 3 tot en met 5] zijn ongeveer 10 parkeerplaatsen aanwezig. Tussen de twee panden zijn ongeveer 5 parkeerplaatsen aanwezig. Achter het pand [locatie 6 tot en met 8] zijn ongeveer 15 tot 20 parkeerplaatsen aanwezig. Het parkeerterrein achter de bovengenoemde panden is een aaneengesloten en verhard terrein.
2.21.2.    Op de plankaart hebben de tuinen bij de panden [locaties 3 tot en met 8] de bestemming "Tuinen (T)" gekregen. De tuinen bij de panden [locaties 3,4 en 7] zijn niet voorzien van de aanduiding "PT". Hier is ingevolge het plan parkeren niet toegestaan. De gronden bij de panden [locaties 5, 6 en 8] zijn wel voorzien van de aanduiding "PT" en daar is parkeren toegestaan.
2.21.3.    Ingevolge artikel 16, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften mag het gebruik van of het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met de tot dat tijdstip geldende bepalingen met betrekking tot gebruik van de gronden en bebouwing.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Vondelpark-Concertgebouwbuurt" hadden de betreffende gronden de bestemming "Tuinen II". Deze bestemming stond het gebruik van de gronden voor parkeren niet toe.
Het oordeel van de Afdeling
2.22.    Voorzover [appellante sub 2] stelt dat de uitgevoerde onderzoeken naar de parkeersituatie verouderd zijn en derhalve geen realistisch beeld geven van de huidige parkeerdruk in het plangebied overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeersituatie vanaf 2000 zodanig is gewijzigd dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren op de in 2.17.4. genoemde onderzoeken.
2.22.1.    De Afdeling acht het in 2.17.3. aangehaalde parkeerbeleid, dat zijn grondslag vindt in de bovenstaande onderzoeken, in het algemeen niet onredelijk. Dit ontslaat verweerder echter niet van de verplichting om te bezien of er op basis van de relevante feiten en de af te wegen belangen in een concreet geval aanleiding kan zijn voor afwijking van het bovengenoemde beleid.
2.22.2.    Ten aanzien van de gestelde oude rechten, die appellante meent te hebben, omdat er al een lange periode in de betreffende tuinen wordt geparkeerd, overweegt de Afdeling dat hier als zodanig geen oude rechten als bedoeld in het bestemmingsplan uit kunnen worden afgeleid. De verklaringen van ex-werknemers en werknemers en de huurovereenkomst die appellante heeft overgelegd bieden evenmin aanleiding voor het oordeel dat zij oude rechten heeft die parkeermogelijkheid in de betreffende tuinen rechtvaardigen.
2.22.3.    Als gevolg van de wijze van bestemmen mag er op het aaneengesloten parkeerterrein achter de panden op een alternerende wijze achter de betreffende panden worden geparkeerd. Gelet op het feit dat bij het beleid inzake parkeren een grote rol is toegekend aan tuinen in het kader van het groene aangezicht dient inzichtelijk te zijn in hoeverre de gegeven bestemming hieraan kan bijdragen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter niet inzichtelijk geworden waarom achter de panden [locaties 3, 4 en 7] parkeren niet is toegestaan en waarom parkeren achter de panden [locaties 5, 6 en 8] wel is toegestaan, terwijl het gehele parkeerterrein is afgeschermd van het Vondelpark door begroeiing. Niet is inzichtelijk geworden in hoeverre deze wijze van bestemmen van de tuinen kan bijdragen tot het behoud van het groene aangezicht en de beleving van het plangebied.
2.22.4.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover het betreft de plandelen met de bestemming "Tuinen (T)" bij de panden [locaties 3, 4 en 7], zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende en gewaarmerkte kaart.
Parkeervoorziening bij het pand [locatie 9]
Standpunt [appellant sub 3]
2.23.     [appellant sub 3] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" bij het pand [locatie 9], voorzover dit niet is voorzien van de aanduiding "PT", inhoudende parkeren in tuinen toegestaan. Daartoe voert hij aan dat deze bestemmingsregeling ten onrechte leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik van deze gronden.
Het bestreden besluit
2.24.    Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit goedgekeurd. Hij is van mening dat parkeren niet het meest doelmatige gebruik is van deze gronden met een tuinbestemming.
Vaststelling van de feiten
2.25.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.25.1.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming of de daarbij behorende voorschriften.
Ingevolge artikel 15, derde lid, van de planvoorschriften verleent het Dagelijks Bestuur vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2.25.2.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Vondelpark-Concertgebouwbuurt" hadden de betreffende gronden de bestemming "Tuinen II". Deze bestemming stond het gebruik van de gronden voor parkeren niet toe. In dit verband is in 1998 handhavend opgetreden tegen het parkeren op deze gronden. Het gebruik van de gronden voor parkeren is als gevolg hiervan beëindigd.
Het oordeel van de Afdeling
2.26.    Voorzover het beroep van appellant betrekking heeft op de door hem gewenste vrijstelling ingevolge artikel 15, derde lid, van de planvoorschriften stelt de Afdeling vast dat dit niet in deze procedure aan de orde kan komen. De Afdeling verstaat het beroep aldus dat appellant zich niet kan verenigen met de bestemming "Tuinen (T)", zonder de aanduiding "PT", inhoudende parkeren in tuinen toegestaan, bij het pand [locatie 9].
2.26.1.     De Afdeling stelt vast dat parkeren op de betreffende gronden onder het voorheen geldende plan niet was toegestaan. Voorts staat vast dat sinds 1998 niet meer op de gronden wordt geparkeerd en dit feitelijk gebruik mitsdien is beëindigd. Van oude rechten, zoals bedoeld in het plan, is niet gebleken.
2.26.2.    Gelet op het vorenstaande en op 2.17.2. tot en met 2.17.4. overweegt de Afdeling dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden plandeel.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Uitbouwen bij het pand [locatie 10]
Standpunt [appellant sub 4]
2.27.    [appellant sub 4] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" bij het pand [locatie 10], voorzover de uitbouwen bij het pand binnen deze bestemming vallen. Daartoe voert hij aan dat bij een naastgelegen en identieke woning de uitbouwen een woonbestemming hebben gekregen en er geen redenen zijn om de uitbouwen bij zijn woning een tuinbestemming te geven.
Het bestreden besluit
2.28.    Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit goedgekeurd. Hij is van mening dat het opnemen van de uitbouwen binnen de bestemming "Woningen en Kantoren (W+K)" onwenselijk is omdat dit tot gevolg zou hebben dat de bestaande uitbouwen in de hoogte kunnen worden uitgebreid tot 18 meter.
Vaststelling van de feiten
2.29.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.29.1.    Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, van de planvoorschriften geldt voor de gronden met de bestemming "Tuinen (T)" een maximum bebouwingspercentage van 5%.
Ingevolge artikel 9, vierde lid, van de planvoorschriften is in afwijking van het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 toegestaan de eerste bouwlaag en/of het souterrain van de hoofdbebouwing van de aangrenzende bestemming te vergroten door middel van een uitbouw in de tuin, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. het toegelaten gebruik is conform dat van de hoofdbebouwing waaraan wordt uitgebouwd;
b. maximum bebouwingspercentage per tuin: 5%;
c. maximum bouwhoogte: gelijk aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing.
Ingevolge artikel 9, zevende lid, van de planvoorschriften is in afwijking van het bepaalde in het derde lid, onder a, en het vierde lid, onder b, op het perceel [locatie 10] toegestaan een berging en uitbouwen te realiseren en te bouwen met een gezamenlijk maximum bruto vloeroppervlak van 27 m².
2.29.2.    In de plantoelichting is ten aanzien van het bestemmen van uitbouwen opgenomen dat alleen in het geval van het uitbouwen van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing het bebouwingspercentage voor een tuin 5% mag bedragen. Uitbouwen horen bij hoofdbebouwing met een bepaalde bestemming, de uitbouwen mogen precies hetzelfde worden gebruikt als de hoofdbebouwing waar ze bij horen, aldus de toelichting.
2.29.3.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er in de tuin en aan het pand van appellant een serre van ongeveer 10 m², een stenen trap van ongeveer 5 m², een berging van ongeveer 5 m² en een houten uitbouw van ongeveer 7 m² aanwezig zijn. De totale omvang van de berging en de uitbouwen komt overeen met de in artikel 9, zevende lid, van de planvoorschriften gestelde norm. Dit artikel is in het plan opgenomen om de aanwezige bebouwing in de tuin van appellant te voorzien van een passende bestemming overeenkomstig het bestaande gebruik.
Het oordeel van de Afdeling
2.30.    Ten aanzien van de door [appellant sub 4] gemaakte vergelijking met het pand [locatie 11] overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het bestreden plandeel. Uit de stukken en met name het deskundigenbericht is gebleken dat het pand [locatie 11] beschikt over een grote en ronde achterkamer, die de bestemming "Woningen en Kantoren (W+K)" heeft gekregen. Het pand van appellant beschikt niet over een dergelijke achterkamer. Voorzover appellant wijst op de serre en de stenen trap aan het pand [locatie 11] stelt de Afdeling vast dat deze in overeenstemming met de uitgangspunten van het plan de bestemming "Tuinen (T)" hebben gekregen. Dit komt overeen met de wijze van bestemmen van de uitbouwen bij het pand [locatie 10].
2.30.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden plandeel. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
2.31.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] geen aanleiding.
Verweerder dient ten aanzien van de beroepen van Odyssey Realty Investors en [appellante sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC" en het beroep van [appellante sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 8 juni 2004, 2003-48407, voorzover het betreft:
a. de in artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften opgenomen zinsnede "indien de bedrijfsvoering langer dan een halfjaar is beëindigd";
b. de plandelen met de bestemming "Tuinen (T)" bij de panden [locaties 3, 4 en 7], zoals aangeduid op een bij de uitspraak behorende en gewaarmerkte kaart;
c. het plandeel met de bestemming "Tuinen (T)" bij het pand [locatie 2], zoals aangeduid op een bij de uitspraak behorende en gewaarmerkte kaart;
III.    onthoudt goedkeuring aan het planonderdeel onder II.a.;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voorzover dit onder II.a. is vernietigd;
V.    verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] geheel en de beroepen van [appellante sub 2] en de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC" voor het overige ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC" en [appellante sub 2] in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten (€ 644,00 voor de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC" en € 644,00 voor [appellante sub 2]); deze bedragen zijn geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan deze appellanten;
VII.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC" en aan [appellante sub 2] het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 273,00 voor de limited liability company "Odyssey Realty Investors LLC" en € 273,00 voor [appellante sub 2]) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005
178-459.